CROW-CUR Richtlijn 2:2021
Beoordelingssystematiek
grondstoffen op geschiktheid
voor circulair beton
Over CROW
CROW bedenkt slimme en praktische oplossingen
voor vraagstukken over infrastructuur, openbare ruimte,
verkeer en vervoer in Nederland. Dat doen we samen
met externe professionals die kennis met elkaar delen
en toepasbaar maken voor de praktijk.
CROW is een onafhankelijke kennisorganisatie zonder
winstoogmerk die investeert in kennis voor nu en in de
toekomst. Wij streven naar de beste oplossingen voor
vraagstukken van beleid tot en met beheer in infrastructuur,
openbare ruimte, verkeer en vervoer en werk en veiligheid.
Bovendien zijn wij experts op het gebied van aanbesteden
en contracteren.
CROW-CUR Richtlijn 2:2021
Beoordelingssystematiek
grondstoffen op geschiktheid
voor circulair beton
1
CROW
Postbus 37, 6710 BA Ede
Telefoon (0318) 69 53 00
E-mail klantenservice@crow.nl
Website w w w.crow.nl
Januari 2022
ISBN: 978 90 6628 698 6
CROW en degenen die aan deze publicatie hebben mee -
gewerkt, hebben de hierin opgenomen gegevens zorg -
vuldig verzameld naar de laatste stand van wetenschap
en techniek. Desondanks kunnen er onjuistheden in deze
publicatie voorkomen. Gebruikers aanvaarden het risico
daarvan.
CROW sluit, mede ten behoeve van degenen die aan
deze publicatie hebben meegewerkt, iedere aansprake -
lijkheid uit voor schade die mocht voortvloeien uit het
gebruik van de gegevens.
De inhoud van deze publicatie valt onder bescherming
van de auteurswet.
De auteursrechten berusten bij CROW.
De Nederlandse overheid heeft de beleidsdoelstelling dat de Nederlandse economie in 2050
circulair is [1]. Rijkswaterstaat wil al in 2030 volledig circulair werken [2]. Deze doelstelling impliceert
voor de betonketen dat grondstoffen voor beton ook beoordeeld moeten worden op de gevolgen
voor de circulariteit van het beton en daarmee ook in een toepassing van de volgende levenscyclus
van het beton.
In CROW-CUR Aanbeveling 128:2021 "AEC-vulstof in ongewapend aardvochtig beton" [4] is voor het
eerst voor een nieuwe grondstof voor beton de beoordeling van de gevolgen voor het 2 e en
volgende leven beton opgenomen. De behoefte bestond om voor alle grondstoffen voor beton een
dergelijke generieke beoordelingssystematiek te ontwikkelen en hieruit is de CROW-werkgroep
"2e/3e leven hergebruik in beton" voortgekomen die deze CROW Richtlijn heeft ontwikkeld.
Dit document is gepubliceerd als Richtlijn. De bedoeling is om er ervaring mee op te doen. CROW
roept gebruikers op om ervaringen met deze Richtlijn te delen. Na evaluatie en verwerking van de
ervaringen kan de Richtlijn eventueel worden gepubliceerd als CROW-CUR Aanbeveling.
De Richtlijn kan ook direct worden toegepast bij het opstellen van een CROW-CUR Aanbeveling
voor nieuwe grondstoffen. In dat geval maak de beoordeling voor de geschiktheid in circulair beton
direct deel uit van de beoordeling van een nieuwe grondstof voor beton.
De uitgave van deze Richtlijn is mede mogelijk gemaakt door een financiële bijdrage van: Betonhuis,
Rijkswaterstaat GPO, Rijkswaterstaat Klimaatenvelop, Urban Mine en Vereniging Afvalbedrijven.
De inhoud van deze CROW-CUR Richtlijn 2:2021 is voorafgaand aan het verschijnen, gedeeld met de
leden van NEN-normcommissie 353 039 'Beton'. De daaruit volgende reacties en commentaren zijn
voor zover als mogelijk verwerkt in deze versie.
Voorwoord
Op moment van publicatie van deze Richtlijn was deze CROW-werkgroep als volgt samengesteld:
Eize Drenth, RWS-GPO Klimaatenvelop (voorzitter)
Angelo Saraber, Saraber Consultancy
Gert van der Wegen, SGS INTRON
Mark van Kempen, Blue Phoenix Group, Vereniging Afvalbedrijven
Henk Soen, Blue Phoenix Group
Evert Schut, RWS team Circulaire economie
Bart Hendrix, RWS-GPO
Leo Dekker, vz Betonakkoord - Hergebruik Betonreststromen
Rob Bleijerveld, Mineralz, Vereniging Afvalbedrijven
Edwin Heijnsdijk, Heros, Vereniging Afvalbedrijven
Peter Broere, BRBS Recycling
Erik van Roekel, GBN
Frank Rens, GBN
Alfons van Woensel , CRH, vz Betonakkoord - Dalende MKI
Kees van der Plas , De Hoop, Vereniging Industriële Bijproducten
John Thoonen , K3Delta, Cascade
René Rutte, Rutte Groep
Anna Alberda, Urban Mine
Ulbert Hofstra, SGS INTRON (rapporteur)
Math Pluis, Betonhuis Betonwaren
Edwin Vermeulen, Betonhuis Cement
De begeleiding vanuit CROW heeft plaats gevonden door Ad van Leest.
1 Inleiding 6
1.1 Beoordelen van grondstoffen voor beton vanuit circulariteit 6
1.2 Scope van deze richtlijn 6
1.3 Afbakening 6
2 Termen en definities 8
3 Opzet beoordeling grondstoffen 9
3.1 Beoordelingscriteria 9
3.2 Aanpak en te beoordelen aspecten in het laboratorium 9
4 Laboratoriumonderzoek 11
4.1 Uitgangspunten 11
4.2 Vervaardigen materiaalmonsters 11
4.3 Materiaaltechnisch onderzoek 12
4.3.1 Basis beoordeling van grof en fijn betongranulaat met de grondstof 12
4.3.2 Beoordeling van de constructieve eigenschappen van 2e leven beton 13
4.3.3 Beoordeling van de poederfractie met de grondstof (bindmiddel of vulstof) 14
4.4 Milieuhygiënisch onderzoek 14
4.4.1 Uitloogonderzoek gebroken beton met de grondstof 14
4.4.2 Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) 15
4.4.3 Radioactieve stoffen 15
4.5 Rapportage 15
5 Referenties 16
Inhoud
1.1 Beoordelen van grondstoffen voor beton
vanuit circulariteit
In deze Richtlijn wordt aangegeven hoe met behulp van
laboratoriumonderzoek grondstoffen beoordeeld moeten
worden op hun geschiktheid voor circulair beton.
Geschiktheid voor circulair beton wil zeggen dat de recy -
clingproducten die geproduceerd worden aan het eind van
de levensduur van het beton met deze grondstoffen,
geschikt zijn om weer nieuw beton van te maken. Het gaat
dan om grof betongranulaat, fijn betongranulaat en poe -
derfractie. Poederfractie is opgenomen, omdat dat vrijkomt
bij innovatieve recyclingtechnieken, waarbij cementsteen
grotendeels wordt gescheiden van de toeslagstoffen (zand
en grind).
Het laboratoriumonderzoek in deze Richtlijn houdt in dat er
beton wordt gemaakt met de te beoordelen grondstof.
Vervolgens worden hiermee monsters gemaakt die getest
worden op technische en milieuhygiënische aspecten. Op
basis van deze onderzoeksresultaten wordt dan een uit -
spraak gedaan over de geschiktheid van betreffende
grondstof voor 2 e/3e leven beton.
Het laboratoriumonderzoek van deze Richtlijn is
gericht op onderzoek naar de geschiktheid van een
grondstof in beton voor circulair gebruik van dat
beton. Daarvoor worden de milieuhygiënische en de
materiaaltechnische eigenschappen van het beton -
granulaat en het poederfractie vervaardigd uit het
beton met de grondstof beoordeeld.
1.2 Scope van deze richtlijn
Grondstoffen worden met betrekking tot de beoordeling op
de circulariteit van beton voor deze Richtlijn toegepast als:
-bindmiddelen, zoals geopolymeren en nieuwe klinker -
gebaseerde cementen;
-vulstoffen, zoals fijngemalen metaalslakken en fijngema -
len AEC-bodemas;
-grove en fijne toeslagmaterialen, zoals spoorwegballast
en AEC-granulaat.
Deze Richtlijn is niet van toepassing op de individuele
grondstoffen die worden gebruikt voor het maken van
bindmiddelen, zoals bijvoorbeeld mengcementen of geo -
polymeren. De beoordeling op circulariteit vindt dan plaats
op het bindmiddel, zoals dat wordt toegepast op een
betoncentrale.
Hulpstoffen vallen buiten deze Richtlijn. Het gaat bij hulp -
stoffen om lage doseringen, ca. 1% m/m werkzame
bestanddelen op het cementgewicht, en zullen daarom
niet of slechts beperkt van invloed zijn op de circulariteit
van het beton.
Vezels als bestanddeel van beton vallen ook buiten de
scope van deze Richtlijn. Vezels (staalvezels, kunststof -
vezels, glasvezels) kunnen onderdeel uitmaken van de
betonsamenstelling. Enerzijds kunnen vezels een belem -
mering opwerpen voor hergebruik in een volgend leven
beton, denk bijvoorbeeld aan de staalvezels in betongranu -
laat die een belemmering zijn voor toepassing in toplagen,
bijvoorbeeld in agrarische toepassingen. Het speciegedrag
van een volgend leven beton dat vezels bevat, zal ook
anders zijn. Anderzijds is er weinig bekend over de meet -
methoden en de goedkeurcriteria voor betongranulaat dat
vezels bevat.
Er zijn ook beperkingen voor het gebruik van deze Richtlijn
bij 'betonexoten'. Voor bijvoorbeeld zandcement dekvloe -
ren, cellenbeton en anhydrietvloeren is deze Richtlijn niet
bedoeld, het gaat om beton zoals dat in de infra en bouw
wordt toegepast.
Deze Richtlijn is generiek toepasbaar, zowel op een traditi -
onele als op een alternatieve grondstof.
De scope van deze Richtlijn betreft de grondstof
voor gebruik in beton, opdat deze voor circulair
gebruik van dat beton geen belemmering vormt,
dus 'beton blijft herbruikbaar in (alle) beton'.
Dat impliceert dat beton dat voorheen in een
stoeptegel is toegepast, in een volgend leven in
een viaduct kan worden gebruikt, en andersom.
1.3 Afbakening
Circulariteit in deze Richtlijn betreft uitsluitend het herge -
bruik van betongranulaat en poederfractie, dat traditionele
en/of alternatieve grondstoffen bevat, verkregen uit recy -
cling van betonmortel en betonproducten van het 1e leven
beton ten behoeve van hergebruik als grondstof in 2e leven
beton. Er zijn ook nog andere vormen van circulariteit gere -
lateerd aan beton ? hergebruik van elementen, levensduur -
verlenging etc. Dat komt in deze Richtlijn niet aan de orde.
De beoordeling, c.q. de karakterisering van de eigenschap -
pen van de grondstof zelf blijft buiten deze Richtlijn.
1 Inleiding
6 CROW-CUR Richtlijn 2:2021 ? Beoordelingssystematiek grondstoffen op geschiktheid voor circulair beton
De materiaaltechnische beoordeling van de grondstof voor
gebruik in beton is met Nederlands vigerend beleid en
regelgeving geregeld. De procedure voor een alternatieve
grondstof, ofwel nog 'te beoordelen grondstof ' is bijvoor -
beeld vastgelegd in het SBRCURnet Kennispaper "Beoor-
delingsmethodiek geschiktheid alternatieve grondstoffen
voor beton" [3]. Het resultaat is dan een nieuwe CROW-
CUR Aanbeveling voor een specifieke grondstof voor
toepassing in beton met een nauwkeurig omschreven
toepassingsgebied, waarin de te volgen procedure,
bepalingsmethoden en relevante toetsingscriteria zijn
aangegeven. Daarmee wordt de geschiktheid voor het
toepassen van de alternatieve grondstof in beton met het
aangegeven toepassingsgebied aangetoond.
Een voorwaarde voor de toepassing van deze Richtlijn is dat
de initiële beoordeling van de grondstof voor gebruik in
'eerste leven' beton al uitputtend is doorgevoerd en
beschikbaar is gesteld. Voorbeeld: een marktpartij ontwik -
kelt voor betonwaren een afzet voor de grondstof, maar of
dat ook in constructief beton kan worden toegepast, wordt
vaak onvoldoende onderzocht. De eisen in deze Richtlijn
zijn zo geformuleerd, dat dit alsnog voor de grondstof
wordt onderzocht en voldoet aan de scope van deze Richt -
lijn.
Het is niet mogelijk om de eigenschappen van een grond -
stof zoals bijvoorbeeld betongranulaat generiek 'door te
vertalen' naar de prestatie van een volgend leven beton
('betongranulaat in betongranulaat'). Dit is wel mogelijk als
de toepassing bekend is en de passende betonsamenstel -
ling ontworpen is. Zo spelen bij de beoordeling van de
eigenschappen van het betongranulaat in de praktijk bij -
voorbeeld ook de constructieve eigenschappen, de
betonsamenstelling en de dichtheid van het materiaal een
rol. Hiervoor gelden aanvullende normen die afhankelijk
zijn van de toepassing. Ook de omstandigheden waaronder
het betongranulaat als toeslagmateriaal in het eerste leven
beton heeft doorgebracht, hebben invloed. Zo kan er
sprake zijn van ingedrongen chloride of andere schadelijke
stoffen. Daarnaast zijn ook aspecten als de praktische (bijv.
herkenbaarheid) en economische haalbaarheid door
schaalgrootte voor de grondstof te betrachten. Dit bete -
kent dat niet alle risico's ten aanzien van de prestatie van
een volgend leven beton weggenomen kunnen worden
met deze Richtlijn.
Uiteindelijk zal dit ertoe leiden dat verschillende recycling -
bedrijven, afhankelijk van de recyclingmethode, bijvoor -
beeld verschillende kwaliteiten betongranulaat gaan pro -
duceren en dat er bij het ontwerp van het betonmengsel in
zijn toepassing rekening gehouden wordt met de beschik -
bare kwaliteit. Toch is dit niet met zekerheid te zeggen,
men kan zich ook voorstellen dat het economisch, maar
ook puur beschikbaarheids-gerelateerd niet haalbaar is en
het ontwerp zich juist zal moeten kunnen afstemmen op
de beschikbare kwaliteit. Er kan voor de recyclingbedrijven
op termijn een verschuiving zijn van een aanbod gestuurde
recycling naar een vraag gestuurde recycling. De recycling -
branche zal de productie dus kunnen afstemmen op
nieuwe circulaire toepassingen (momenteel nog >90% als
funderingsmateriaal). Opgemerkt wordt daarbij dat vanaf
2030 het voor Rijkswaterstaat-projecten niet meer is toe -
gestaan dat betongranulaat dat voldoet aan de eisen van
het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) [8] in een wegfundering
wordt toegepast, maar alleen in nieuw te produceren
volgend leven beton.
Hoofdstuk 1 ? Inleiding 7
Te r m Definitie Bron
Beton - 1 e leven beton Beton waarin de te beoordelen traditionele of alternatieve grondstof in de levenscyclus voor het eerst is toegepast.
Volgend leven beton - 2 e leven beton Beton waarin grondstoffen uit de recycling van 1 e leven beton, fijn en grof betongranulaat en poederfractie, zijn toegepast. De te beoordelen grondstof komt in het betongranulaat en/of de poederfractie afkomstig van 1e leven beton voor.
Algemeen toepasbaar In het algemeen (maar niet altijd) toepasbaar in veel voorkomende (maar niet alle) toepassingen 1. Ook voor traditioneel beton gelden beperkingen. NEN 8005
Bewerken Een bewerking uitvoeren met een bewerkingsinstallatie gericht op recycling van het materiaal.
Bindmiddel Bindmiddel voor beton. Het traditionele bindmiddel voor beton is cement volgens NEN 8005. Nieuwe bindmiddelen zijn bijvoorbeeld geopolymeren en alternatieve cementen.
Poederfractie Zeer fijne fractie uit innovatieve recyclingmethode voornamelijk bestaande uit cementsteen of verhard nieuw bindmiddel.
Circulariteit(in deze Richtlijn) Het hergebruik van betongranulaat en poederfractie, dat traditionele en/of alternatieve grondstoffen bevat, uit het betongranulaat van betonmortel en betonproducten van het 1 e leven beton ten behoeve van hergebruik als grondstof in 2 e leven beton.
Fijn betongranulaat Betongranulaat verkregen bij het breken van betonpuin, in een bewerkingsinstallatie en bestaande uit korrels met een bovenmaat van maximaal 4 mm (cf. NEN-EN-12620). BRL 2506
Grof betongranulaat Betongranulaat verkregen bij het breken van betonpuin in een bewerkingsinstallatie en bestaande uit korrels met een ondermaat van minimaal 4 mm (cf. NEN-EN-12620). BRL 2506
Grondstof Bestanddeel van beton. In deze Richtlijn betreft het bindmiddelen, vulstoffen en toeslagstoffen
Hergebruik Bouwproducten of gebouw- of GWW-werkonderdelen/elementen opnieuw gebruiken in dezelfde functie, al dan niet na bewerking. BM/CB'23
Hulpstof Hulpstoffen worden tijdens het mengproces in kleine hoeveelheden aan de betonspecie toegevoegd om de eigenschappen van de betonspecie of het verharde beton aan te passen. Voorbeelden zijn plastificeerders, bindtijdvertragers en -versnellers, luchtbelvormers, waterretentiemiddelen.
NEN-EN 206
Innovatieve recyclingmethode Nieuwe recyclingmethode, waarbij een groot deel van de cementsteen verwijderd wordt van de oorspronkelijke toeslagmaterialen en cementsteen met bindmiddel- en/of vulstoffunctie vrijkomt. Breken van betonpuin tot grof betongranulaat (idealiter 100% grof toeslagmateriaal), fijn betongranulaat (idealiter 100% fijn toeslagmateriaal) en cementsteen als poederfractie (idealiter 100% bindmiddel- of vulstoffunctie).
Recycling Recyclen is het terugwinnen van materialen en grondstoffen door bewerking van afgedankte producten en het opnieuw inzetten hiervan voor het maken van producten. BM/CB'23
Toeslagmateriaal Toeslagmateriaal is een mengsel van korrels dat geheel of gedeeltelijk uit rond of gebroken materiaal bestaat en is samengesteld uit natuurlijke en/of kunstmatige bestanddelen. Traditionele toeslagmaterialen zijn zand (fijn toeslagmateriaal) en grind (grof toeslagmateriaal).
Traditioneel beton Beton waarmee decennialang praktijkervaring mee is opgedaan in Nederland en dat is samengesteld uit de traditionele grondstoffen cement (cement volgens NEN 8005), zand en grind en met een minimale sterkte klasse van C20/25.
Traditionele recyclingmethode Breken van betonpuin tot grof cementsteen houdend betongranulaat, fijn cementsteen houdend betongranulaat en eventueel poederfractie ('vulstof').
Vulstof Fijn verdeeld materiaal, overwegend kleiner dan 63 ?m, dat is verkregen door het bewerken van steenachtige materialen van natuurlijke, kunstmatige, industriële of gerecycleerde oorsprong, dan wel een mengsel van dergelijke materialen.
BRL 1804
2 Termen en definities
1 NEN 8005 onderscheidt bij cementen: - Generiek toepasbaar (in deze CROW-CUR Richtlijn genoemd 'algemeen' toepasbaar) = cementen genoemd in EN 197-1 en waarmee in NL langdurige er varingen mee zijn opgedaan of de generieke toepasbaarheid is aangetoond met CUR-Aanbeveling 48 - Specifieke geschiktheid: cementen waar van de geschiktheid voor toepassing in bepaalde milieuklasse(n) met CUR-Aanbeveling 48 is aangetoond.
8 CROW-CUR Richtlijn 2:2021 ? Beoordelingssystematiek grondstoffen op geschiktheid voor circulair beton
3 Opzet beoordeling grondstoffen
3.1 Beoordelingscriteria
De huidige kwaliteit van betongranulaat uit grindbeton dat
met een traditionele recyclingmethode wordt vervaardigd,
geldt als ondergrens voor de beoordeling. Met deze onder -
grens heeft de betonketen ruime ervaring en de kaders zijn
vastgelegd in de betonnormen en daaraan gerelateerde
documenten, onder andere NEN 8005, CUR-Aanbeveling
112 en BRL 2506. Voor traditionele grondstoffen, die al vele
decennia en breed in beton worden toegepast, zou kunnen
worden volstaan met een beperkt laboratoriumonderzoek
aangevuld met gedocumenteerde brede praktijkervaring.
Differentiatie van de kwaliteit naar boven is uiteraard
mogelijk. Als voor de grondstof blijkt dat het beton-
granulaat en/of de poederfractie niet meer aan de gestelde
eisen voor circulair gebruik van beton voldoen, is er dus
geen sprake meer van circulariteit.
Voor de poederfractie is de huidige kwaliteit die bij de inno -
vatieve recyclingmethoden vrijkomt als ondergrens voor de
beoordeling genomen en de algemene eisen in BRL 1804
(Vulstoffen voor beton en mortel) als toetsingscriteria. Van
de huidige kwaliteit poederfracties is nog onbekend of die
geschikt zijn voor alle betonkwaliteiten en toepassingen.
Dat moet nog degelijk worden onderzocht.
3.2 Aanpak en te beoordelen aspecten in het
laboratorium
Naast het laboratoriumonderzoek op betongranulaat en
poederfractie met de betreffende grondstof omvat deze
Richtlijn ook de karakterisering van de grondstof zelf met
betrekking tot eigenschappen die nog niet in de eerste
leven beoordeling zijn vastgesteld en de analyse van het
beoogde toepassingsgebied voor het circulair beton in de
praktijk, te weten:
-onderzoek of er al een CROW-CUR Aanbeveling voor de
grondstof in beton van toepassing is. Er moet worden
nagegaan of met name de constructieve aspecten en
duurzaamheid van de grondstof toegepast in het eerste
leven beton voldoende is onderzocht aangezien dat de
voorwaarde is om deze aanbeveling nuttig te kunnen
gebruiken;
-vaststellen of het toepassingsgebied voor het beton -
granulaat en de poederfractie met de grondstof in lijn
met deze Richtlijn generiek is of dat er een specifieke
voorkeur voor een recyclingmethode (innovatieve of
traditio
nele) vereist is;
-karakterisering van de grondstof met betrekking tot
eigenschappen die nog niet in de eerste leven beoor -
deling zijn vastgesteld. Hier is ook bedoeld dat bijvoor -
beeld een niet constructief beton met een bepaalde
grondstof beoordeeld wordt voor zijn eigenschappen bij
hergebruik als betongranulaat in constructief beton;
-materiaaltechnische beoordeling van het betongranulaat
en de poederfractie met de grondstof;
-milieuhygiënische beoordeling van het betongranulaat
met de grondstof.
Het laboratoriumonderzoek is gericht op onderzoek naar
de primaire eigenschappen (tabel 1 en 2) van beton-
granulaat en poederfractie met de grondstof in relatie tot
circulariteit en geldt zodoende niet als alomvattend wat
betreft de specifieke toepassing in het 2e leven beton.
De poederfractie wordt voor deze Richtlijn alleen onder -
zocht op potentieel hergebruik als vulstof in beton. Andere
toepassingsmogelijkheden voor de poederfractie, bijvoor -
beeld als grondstof voor klinker, vallen buiten de scope van
deze Richtlijn.
Het onderzoek moet onafhankelijk en representatief zijn en
moet een goed beeld geven van de spreiding in kwaliteit.
In het schema in figuur 1 is de procedure voor de materiaal -
technische en milieuhygiënische beoordeling van beton -
granulaat en poederfractie met de grondstof, vervaardigd
op laboratoriumschaal, weergegeven. De werkwijze is
onafhankelijk van de recyclingmethode.
Hoofdstuk 3 ? Opzet beoordeling grondstoffen 9
Figuur 1. Generiek: procedure laboratoriumonderzoek, materiaaltechnische en milieuhygiënische eigenschappen van betongranulaat en poederfractie met de grondstof (onafhankelijk van de recyclingmethode).
Beoordeling betongranulaat
en poederfractie met de grondstof
Karakteriseer grondstof conform
RTD 1034
Beoordeel of er aanvullende
aandachtspunten zijn
Materiaaltechnische beoordeling Voer aanvullend onderzoek hiernaar uit
Milieuhygiënische beoordeling ja
ja
ja
ja nee
nee
nee
ja
Is grondstof gekarakteriseerd in
opstellen regelgeving 1 e leven?
Zijn constructieve aspecten en levensduur
van het 1
e leven beton met de grondstof
uitgevoerd?
Beoordeling grondstof
Voldoet?
Voldoet?
Geschiktheidsonderzoek in beton Toepassing in volgend leven beton
Volgend leven beton
Reikwijdte van dezeRichtlijn
Niet circulair
nee
nee
10 CROW-CUR Richtlijn 2:2021 ? Beoordelingssystematiek grondstoffen op geschiktheid voor circulair beton
4.1 Uitgangspunten
De materiaaltechnische aspecten van het 1e leven beton
met de te beoordelen grondstof worden bekend veronder -
steld. Dit hoofdstuk betreft de materiaaltechnische eigen -
schappen van de materiaalstromen voor het 2e leven beton.
In paragraaf 4.2. wordt de aanmaak van de materiaal -
monsters (gerecyclede materiaal na eerste leven beton)
beschreven, in paragraaf 4.3 worden de materiaal-
technische proeven beschreven die op deze monsters
worden uitgevoerd en de eisen waaraan de toetsing
plaatsvindt. In paragraaf 4.4. worden de milieuhygiënische
proeven met de criteria weergegeven.
Uitgaande van de twee hoofdscenario's, de traditionele en
innovatieve recyclingmethode, wordt voor deze Richtlijn
een onderscheid gemaakt in het soort betongranulaat en
poederfractie met de grondstof:
-Traditionele recyclingmethode, betongranulaat en
(mogelijk) poederfractie:
-grof (bindmiddelrijk) betongranulaat: grof BG trad,2e
-fijn (bindmiddelrijk) betongranulaat: fijn BG trad,2e
-(bindmiddelarmere) poederfractie: PF trad,2e
-Innovatieve recyclingmethode, betongranulaat en poe -
derfractie:
-grof (bindmiddelarm) betongranulaat: grof BG innov, 2e
-fijn (bindmiddelarm) betongranulaat: fijn BG innov, 2e
-(bindmiddelrijke) poederfractie: PF innov, 2e
Onderzocht worden:
-Fijn en grof (bindmiddelrijk) betongranulaat maatgevend
voor traditionele recyclingmethoden: respectievelijk fijn
BG trad,2e en grof BG trad,2e
Deze betongranulaten kunnen worden beschouwd
als worst case voor de betongranulaten afkomstig van
innovatieve recyclingmethoden.
-(Bindmiddelrijke) poederfractie maatgevend voor
innovatieve recyclingmethoden: PF innov, 2e
Deze poederfractie kan worden beschouwd als worst
case voor de poederfractie die eventueel vrijkomt bij
traditionele recyclingmethoden.
4.2 Vervaardigen materiaalmonsters
Fijn en grof (bindmiddelrijk) betongranulaat
De betonnen proefstukken worden speciaal voor dit labo -
ratoriumonderzoek vervaardigd. De betonsamenstelling
moet representatief zijn voor de 1e leven toepassing.
De monsterneming van de (alle) grondstoffen voor het
laboratoriumonderzoek moet aantoonbaar onafhankelijk
en representatief zijn. De te beoordelen grondstof moet op
zijn maximaal toegestane hoeveelheid worden verwerkt.
De betonsterkte moet representatief zijn voor de daad -
werkelijke toepassing(en).. Het beton wordt middels een
versnelde procedure gedurende twee maanden bij 40°C
uitgehard. Bij klinkergebaseerde cementen kan dat onder
water geschieden; bij alkalisch geactiveerde bindmiddelen
dient de instructie van de leverancier te worden gevolgd en
zal dit meestal luchtdicht verpakt zijn (geen contact met
water in verband met uitspoelen activator en geen uitdro -
ging). Na twee maanden verharden is het beton geschikt
voor het uitvoeren van het materiaaltechnische
laboratorium
onderzoek van deze Richtlijn.
De wijze van verdichten en de dichtheid en daarmee ook
de betonsterkte moeten representatief zijn voor de daad -
werkelijke toepassing(en). Daarom mag er voor specifieke
toepassingen, zoals de productie van stenen en tegels met
aardvochtig beton ook uitgegaan worden van monsters die
in de praktijk zijn geproduceerd, waarbij door een onafhan -
kelijke derde de productiemengsels worden vastgelegd en
gedocumenteerd.
De proefstukken ten behoeve van het milieuonderzoek die -
nen in alle gevallen waterdicht verpakt te verharden (geen
contact met water om uitloging te voorkomen).
De verharde betonproefstukken worden verkleind met een
laboratorium kaakbreker. Daarna worden de volgende twee
materiaalmonsters (fracties) door zeven van het gebroken
materiaal verkregen, te weten:
-fractie d > 4 mm, grof bindmiddelrijk betongranulaat
(grof BG trad,2e ); de bovengrens voor de zeefdiameter met
D van 16, 22 of 32 mm is zelf te kiezen;
-fractie 0,125 < d < 4 mm, fijn bindmiddelrijk betongranu -
laat (fijn BG trad,2e );
(Bindmiddelrijke) poederfractie
Het derde materiaal monster is de poederfractie van de
innovatieve recyclingmethode PF innov, 2e . De poederfractie
van de innovatieve recyclingmethode wordt gesimuleerd
door fijn gemalen, versneld verhard (2 maanden 40 °C)
bindmiddel van een samenstelling die representatief is voor
het bindmiddel in het 1e leven beton. Het versneld verharde
bindmiddel wordt met een laboratorium kaakbreker ver -
kleind tot < 4 mm en vervolgens fijngemalen (< 0,125 mm)
met een geschikt maalapparaat.
Uitvoering en vastlegging
De vervaardiging van het beton en het verharde bindmiddel,
resp. het komen tot voorgebroken proefstukken en de
materiaalmonsters dient door een onafhankelijk laborato -
rium te worden uitgevoerd, dan wel onder toezicht van een
onafhankelijke partij (laboratorium of certificerende instel -
ling) en te worden gedocumenteerd (zie 4.5).
4 Laboratoriumonderzoek
Hoofdstuk 4 ? Laboratoriumonderzoek 11
4.3 Materiaaltechnisch onderzoek
Het materiaaltechnische laboratoriumonderzoek is sche -
matisch weergegeven in onderstaande figuur 2. De onder -
zoeksmethoden met vastgestelde criteria zijn verderop in
deze paragraaf uitgewerkt.
Het materiaaltechnisch laboratoriumonderzoek is in eerste
instantie gericht op het beoordelen van de eigenschappen
van waterabsorptie en de dichtheid van de materiaal -
monsters fijn en grof betongranulaat en van de basiseigen -
schappen als vulstof van de poederfractie voor een beeld
van de circulariteit. Andere aspecten dienen reeds in de
opgestelde regelgeving voor betreffende grondstof voor
toepassing in het 1e leven beton te zijn afgedekt. Niet uit -
gesloten is echter dat uit het voortraject van de analyse
voor de grondstof blijkt dat dit onvoldoende is geschied en
aanvullend materiaaltechnisch laboratoriumonderzoek
voor het betongranulaat en de poederfractie met de
grondstof vereist is.
4.3.1 Basis beoordeling van grof en fijn betongranulaat
met de grondstof
In de CROW-CUR Aanbeveling 127 Innovatieve recycling -
methoden is de kwaliteit van het betongranulaat gerela -
teerd aan de waterabsorptie van het betongranulaat. Met
aanvulling van de eis voor korrelsterkte, chloride- en alkali -
gehalte is tabel 1 geformuleerd: een eenvoudige toetsing
op het betongranulaat vervaardigd met harde, dichte toe -
slagmaterialen om een uitspraak te kunnen doen over de
betontechnologische circulariteit van dat toeslagmateriaal.
Let wel, in geval van het meermaals toepassen van de tradi -
tionele recyclingmethode voor de bewerking van hetzelfde
materiaal zal een nieuw onderzoek uitgevoerd moeten
worden. De kwaliteit van het betongranulaat dat de grond -
stof bevat, zal op termijn dan ook blijven voldoen aan de
ondergrens van deze Richtlijn. Mogelijk is namelijk dat het
gehalte aan cementsteen in het betongranulaat met elke
levenscyclus toeneemt. Dat zou blijken uit een afname van
dichtheid en een toename van de waterabsorptie waarop in
deze Richtlijn getoetst wordt.
Cement(steen) met alternatieve
grondstof (versneld verharden)
\fijn gemalen cementsteen
(< \b,125 mm)
Eigenschappen + crit\heria
poederfractie tabel 2
Breken en zeven
Breken en malen
Beton met nieuwe grondstof
(versneld verharden)
Betongranulaat met grondstof
grof BG: d > 4 mm
jn BG: \b,125 < d < \h4 mm
Voor alle nieuwe grondstofen Additioneel voor nieuwe bindmiddelen en vulstofen
Reikwijdte
van dezeRichtlijn
Niet voor harde, dichte toeslagmaterialen
Eigenschappen + crit\heria
grof en jn betongranulaat met
grondstof tabel 1
Relevante eigenschappen 2
e leven beton
vervaardigd met betongranulaat met
grondstof
Figuur 2. Generiek: werkwijze materiaaltechnisch laboratoriumonderzoek voor de beoordeling van betongranulaat en poederfractie met de grondstof.
12 CROW-CUR Richtlijn 2:2021 ? Beoordelingssystematiek grondstoffen op geschiktheid voor circulair beton
De specifieke eigenschappen van het betongranulaat met
het te beoordelen toeslagmateriaal als grondstof dienen te
worden vastgesteld zoals aangegeven in tabel 1 volgens de
daarin aangegeven bepalingsmethode. Het toetsingscrite -
rium voor het betongranulaat met de grondstof is eveneens
in deze tabel weergegeven.
4.3.2 Beoordeling van de constructieve eigenschappen
van 2e leven beton
Voor harde dichte toeslagmaterialen is de basisbeoordeling
uit de vorige paragraaf voldoende. Indien het te toetsen
toeslagmateriaal niet hard en dicht is (en dus de korrel -
dicht
heid veelal < 2.500 kg/m 3) en voor nieuwe bindmidde -
len en vulstoffen, kan de invloed van het daarmee vervaar -
digd betongranulaat op de eigenschappen van een volgend
leven beton niet eenvoudig worden beoordeeld met de
waterabsorptie, omdat de relatie, o.a. tot constructieve
aspecten, onbekend is. Daarom moet voor die situatie de
invloed van de kwaliteit van dat betongranulaat op de
relevante betoneigenschappen worden vastgesteld door
laboratoriumonderzoek.
Daarom dient voor de beoordeling van de toepassings -
mogelijkheden in een 2e leven beton een vergelijking te
worden gemaakt met een referentiebeton vervaardigd met
traditioneel betongranulaat. De volgende (principe)proce -
dure dient te worden gevolgd:
-Bepaal een maatgevende betonsamenstelling voor het
beoogde toepassingsgebied 1e leven.
-Vervaardig beton van deze samenstelling met de te
beoordelen grondstof. Pas daarbij de maximaal toe-
gestane hoeveelheid van die grondstof toe.
-Breek na 2 maanden versnelde verharding bij 40 oC het
beton in een laboratorium kaakbreker tot een maximale
korrelgrootte van D mm (D zelf te kiezen, bijv. 16, 22 of
32 mm).
-Scheid het gebroken materiaal door droog zeven in de
fracties:
Reacties