CROW-CUR
Aanbeveling 59:2023
Vervaardigen, verwerken en beproeven
van schuimbeton
CROW-CUR_Aanbeveling 59-2023_cv.indd 4-1CROW-CUR_Aanbeveling 59-2023_cv.indd 4-1 08-11-23 08:4408-11-23 08:44
Colofon
CROW-CUR Aanbeveling 59:2023
Vervaardigen, verwerken en beproeven van schuimbeton
uitgave
CROW, Ede
artikelnummer
AA59:2023
foto cover
Jos Nederstigt
pod
Scanlaser bv, Zaandam
productie
CROW
bestellen
Deze uitgave is via de webshop bij CROW te bestellen.
Zie voor de actuele verkoopprijs www.crow.nl/shop Over CROW
CROW bedenkt slimme en praktische oplossingen
voor vraagstukken over infrastructuur, openbare ruimte,
verkeer en vervoer in Nederland. Dat doen we samen
met externe professionals die kennis met elkaar delen
en toepasbaar maken voor de praktijk.
CROW is een onafhankelijke kennisorganisatie zonder
winstoogmerk die investeert in kennis voor nu en in de
toekomst. Wij streven naar de beste oplossingen voor
vraagstukken van beleid tot en met beheer in infrastructuur,
openbare ruimte, verkeer en vervoer en werk en veiligheid.
Bovendien zijn wij experts op het gebied van aanbesteden
en contracteren.
CROW-CUR_Aanbeveling 59-2023_cv.indd 2,3CROW-CUR_Aanbeveling 59-2023_cv.indd 2,3 08-11-23 08:4408-11-23 08:44
CROW-CUR Aanbeveling 59:2023
Vervaardigen, verwerken en beproeven van
schuimbeton
CROW
Postbus 37, 6710 BA Ede
Telefoon (0318) 695300
E-mail klantenservice@crow.nl
Website www.crow.nl
November 2023
isbn: 978 906628 709 9
CROW endegenen die aan deze publicatie hebben meegewerkt, hebben dehierin opgenomen gegevens zorgvuldig verzameld naar delaatste
stand van wetenschap entechniek. Desondanks kunnen eronjuistheden indeze publicatie voorkomen. Gebruikers aanvaarden het risico daarvan.
CROW sluit, mede ten behoeve van degenen die aan deze publicatie hebben meegewerkt, iedere aansprakelijkheid uitvoor schade die mocht
voortvloeien uithet gebruik van degegevens.
De inhoud van deze publicatie valt onder bescherming van deauteurswet. De auteursrechten berusten bijCROW.
Inhoud
5 Voorwoord
6 Onderwerp en toepassingsgebied 1 6 Onderwerp 1.1
6 Toepassingsgebied 1.2
7 Termen en definities 2
8 Classificaties 3 8 Gebruiksklasse 3.1
8 Toepassingsgebied 3.2
8 Volumieke massa 3.3
9 Sterkteklasse 3.4
10 Specificatie 4 10 Algemeen 4.1
10 Gebruiksklasse 4.2
10 Dragende toepassing (D) 4.2.1
11 Niet dragende toepassing (ND) 4.2.2
11 Toepassingsgebied 4.3
11 Thermisch isolerende laag (T) 4.3.1
11 Funderingslaag (F) 4.3.2
11 Vulmateriaal (V) 4.3.3
11 Vochtregulerende laag (H) 4.3.4
12 Overige toepassingen 4.3.5
13 Grondstoffen 5 13 Algemeen 5.1
13 Cement 5.2
13 Aanmaakwater 5.3
13 Schuim 5.4
13 Toeslagmaterialen 5.5
13 Vulstoffen 5.6
13 Hulpstoffen 5.7
13 Vezels 5.8
14 Vervaardigen en eigenschappen schuimbetonspecie 6 14 Grondstoffen 6.1
14 Aanmaken van het schuim 6.2
14 Doseren en Mengen 6.3
14 Meng- en transportinrichting 6.4
15 Schuimbetonspecie 6.5
15 Structuur 6.5.1
15 Consistentie 6.5.2
15 Volumieke massa 6.5.3
16 Eigenschappen vervaardigd schuimbeton 7 16 Druksterkte 7.1
16 Volumieke massa 7.2
16 Buigtreksterkte 7.3
16 Wateropname 7.4
16 Wateropname, capillair 7.4.1
16 Wateropname, onder druk 7.4.2
17 Vorstdooi bestandheid 7.5
17 Warmteweerstand 7.6
17 Dampdoorlatendheid 7.7
17 Vermoeiing 7.8
17 Trillingsabsorptie 7.9
17 Scheuren 7.10
18 Geschiktheidsonderzoek 8
19 Levering van schuimbetonspecie 9
20 Uitvoering 10 20 Werkterrein en opstelplaats 10.1
20 Bemalen 10.2
20 Weersomstandigheden 10.3
21 Compartimenteren 10.4
21 Laagdikte 10.5
21 Bekisting 10.6
21 Leidingen 10.7
21 Metalen delen 10.8
21 Contact met ondergrond 10.9
22 Warmteontwikkeling 10.10
22 Afschermen schuimbetonwerk 10.11
22 Personen 10.11.1
22 Dieren 10.11.2
23 Ingebruikname 10.12
24 Keuring en controle 11 24 Algemeen 11.1
24 Geen certificaat 11.1.1
24 Wel certificaat 11.1.2
24 Samenstelling monster en proefstukken 11.2
24 Materialen voor vervaardigen schuimbetonspecie 11.3
24 Cement 11.3.1
24 Toeslagmaterialen 11.3.2
25 Aanmaakwater 11.3.3
25 Vulstoffen 11.3.4
25 Hulpstoffen 11.3.5
25 Schuim, volumieke massa 11.3.6
25 Schuimbetonspecie 11.4
25 Monstergrootte 11.4.1
25 Consistentie 11.4.2
25 Volumieke massa 11.4.3
26 Behoud van volume 11.4.4
26 Schuimbeton 11.5
26 Vervaardiging, bewaring en conditionering van proefstukken 11.5.1
26 Kubusdruksterkte 11.5.2
27 Volumieke massa 11.5.3
27 Buigtreksterkte 11.5.4
29 Elasticiteitsmodulus 11.5.5
29 Capillaire wateropname 11.5.6
30 Wateropname bij externe waterdruk 11.5.7
31 Vorstdooi bestandheid 11.5.8
32 Warmtegeleiding, warmteweerstand 11.5.9
32 Dampdoorlatendheid 11.5.10
32 Krimp 11.5.11
32 Kruip 11.5.12
33 Overige eigenschappen 11.5.13
33 Gerealiseerde constructie 11.6
33 Laagdikte 11.6.1
33 Afwijking van peil, vlakheid 11.6.2
34 Milieu, MKI-score,gezondheid 12 34 Milieu, MKI-score 12.1
34 Gezondheid 12.2
35 Beheer en onderhoud 13 35 Waterpeil 13.1
35 Ontgraven 13.2
36 Titels van vermelde normen en richtlijnen
37 Bijlage A: Toepassingsgebieden en relevante eigenschappen
39 Bijlage B: Principe evenwichtsconstructie
Voorwoord
Schuimbeton isde afgelopen jaren regelmatig toegepast, met name voor constructies waarbij een lage volumieke
massa ofgoede isolatiewaarde van het materiaal isgewenst. Het materiaal mag zich verheugen op een toenemende
bekendheid en toepassing.
Schuimbeton bezit specifieke mechanische en fysische eigenschappen. Deze zijn gekoppeld aan de volumieke
massa en de structuur van het materiaal. Kenmerkend zijn de lage volumieke massa's die mogelijk zijn, afhankelijk
van de samenstelling en de beperkte wateropname.
De mogelijkheden van het materiaal zijn vanwege deze specifieke eigenschappen talrijk. Verwezen wordt naar onder
meer CUR-rapport 160 "Constructieve eigenschappen en wateropname van schuimbeton", CUR-rapport 181 "Werken
met schuimbeton -Eigenschappen en toepassingen", CROW-publicatie 101 "Wegen en terreinen op schuimbeton"
en CROW-publicatie 325 "Lichte ophoogmaterialen".
Alweer meer dan 10 jaar geleden verscheen een tweede herziene uitgave van CUR-Aanbeveling 59 "Vervaardiging
en beproeving van schuimbeton". Gewijzigde normen, nieuwe inzichten en ontwikkelingen met betrekking tot
schuimbeton maakten het wenselijk deze CUR-Aanbeveling uit 2012 teherzien. Met deze nieuwe CROW-CUR
Aanbeveling isweer een actuele versie beschikbaar. Een versie met de laatste stand der techniek.
Deze CROW-CUR Aanbeveling 59 kwam tot stand met medewerking van:
Corné van der Steen (rapporteur), TechnoConsult
Robert teDorsthorst, Faber betonpompen /Stichting Schuimbeton Nederland
Jos Nederstigt, Needs adviesbureau /Urban base funderingen
Jurjen Talsma, Kwaliteitsdienst Beton /Betonhuis
Ad van Leest, (begeleider, secretaris) CROW
Deze herziene uitgave ismede mogelijk gemaakt door financiering van de Stichting Schuimbeton Nederland (SSN).
5 Voorwoord
Onderwerp en toepassingsgebied 1
1.1 Onderwerp
Deze CROW-CUR Aanbeveling geeft definities, eisen en regels voor het vervaardigen, de verwerking en het
beproeven van schuimbeton.
1.2 Toepassingsgebied
Deze CROW-CUR Aanbeveling isvan toepassing op schuimbeton, bestemd voor het vervaardigen van schuimbeton-
constructies en -elementen, ongeacht of het vervaardigen en/of verwerken van het schuimbeton gebeurt op de
bouwplaats dan wel inspeciaal daartoe ingerichte bedrijven.
CROW-CUR Aanbeveling 59:2023 6-------
Termen en definities 2
Schuimbetonspecie
Een niet verhard mengsel van cement, water, eventueel toeslagmateriaal en/of vul- en/of hulpstoffen, waaraan
afzonderlijk geproduceerd schuim istoegevoegd.
Schuimbeton
Een verharde schuimbetonspecie.
Grondstoffen
Cement, water, schuim, toeslagmateriaal, vul- en/of hulpstoffen.
Basisspecie
Het mengsel van grondstoffen, voor het toevoegen van het schuim.
Schuimmiddel
Een product dat door intensief mengen met water en Iucht een schuim vormt.
Charge
Een schuimbetonspecie die afzonderlijk en ineen keer door de leverancier/producent isbereid.
Monster
Een hoeveelheid materiaal, waaruit later proefstukken worden gehaald om een bepaalde eigenschap tebepalen.
7 Termen endefinities-------
Classificaties 3
3.1 Gebruiksklasse
Op basis van het aldan niet vervullen van een dragende rol ineen constructie isschuimbeton onderverdeeld in:
Dragend D
Niet dragend ND
Opmerking
Met dragend isbedoeld dat het schuimbeton belastingen afdraagt of opneemt als kenmerkende eigenschap. Denk
aan een plaatfundering onder een gebouw. Bij een niet dragende toepassing kan evenwel ook sprake zijn van geringe
belastingen, zoals belopen van het schuimbeton. Dit isechter een ondergeschikte functie, waarmee uiteraard wel
rekening istehouden.
Voorbeeld van een dragende laag iseen funderingsplaat inde woningbouw. Voorbeeld van een niet dragende toe-
passing isbijvoorbeeld een bodemafsluiting.
3.2 Toepassingsgebied
Op basis van de specifieke functie dan wel toepassing van het schuimbeton isonderscheid gemaakt in:
Thermisch isolerend T:
Fundering F:
Vulling V:
Vochtregulerend H:
Overig O:
Opmerking 1
Het kan voorkomen dat er sprake isvan meer functies. Beide functies worden dan benoemd waarbij er uiteraard
gelet isop tegenstrijdige eisen. Het typeren van het schuimbeton gebeurt door een combinatie van gebruiksklasse
en toepassingsgebied. Als voorbeeld:
Dragende funderingsplaat: D-F.
Dragende funderingsplaat met eis aan thermische isolatie: D-F/T
Het vullen van oude leidingen, ruimten e.d. die buiten zijn: ND-V
Opmerking 2
Voor een bepaalde gebruiksklassen en toepassingsgebied gelden ergewenste eigenschappen van het toe tepassen
schuimbeton. Zie bijvoorbeeld bijlage A.
Opmerking 3
Overige functies zijn bijvoorbeeld het gebruik van schuimbeton als trillingsdemping.
3.3 Volumieke massa
Op grond van de volumieke massa van de schuimbetonspecie op het moment van leveren geldt de voorkeursreeks
zoals aangeven intabel 1.
CROW-CUR Aanbeveling 59:2023 8-------
Tabel 1:Tabel 1:Klassen schuimbeton op basis van volumieke massa schuimbetonspecie
Volumieke massa van de schuimbetonspecie (kg/m 3) Klasse
250
300
350
400
450
500
600
700
800
900
1000
1200
1400
1600
D250
D300
D350
D400
D450
D500
D600
D700
D800
D900
D1000
D1200
D1400
D1600
Opmerking
Het betreft de ontwerp volumieke massa van de schuimbetonspecie. De volumieke massa van het schuimbeton (het
verharde product) kan daarvan afwijken door drogen bij schuimbeton dat niet incontact staat met water oftoenemen
als er wel contact met water is.
3.4 Sterkteklasse
Op grond van de karakteristieke kubusdruksterkte van het schuimbeton op 28 dagen ouderdom worden de sterkte-
klassen onderscheiden zoals aangegeven intabel 2.
Tabel 2:Tabel 2:Sterkteklassen schuimbeton op basis van karakteristieke kubusdruksterkte
Karakteristieke kubusdruksterkte fck, kub (N/mm 2) Sterkteklasse
0,25
0,50
0,75
1,0
1,5
2,0
3,0
4,0
5,0
7,5
10
SB 0,25
SB 0,50
SB 0,75
SB 1,0
SB 1,5
SB 2,0
SB 3,0
SB 4,0
SB 5,0
SB 7,5
SB 10
Opmerking
De kubusdruksterkte istebeïnvloeden door naast het sturen op volumieke massa, testuren op bijvoorbeeld:
de cementsoort en sterkteklasse daarvan;
de vorm en korrelafmeting van het toeslagmateriaal.
9 Classificaties
Specificatie 4
4.1 Algemeen
De gewenste eigenschappen van de schuimbetonspecie dan wel het schuimbeton istussen opdrachtgever-
opdrachtnemer overeengekomen en vastgelegd. Daarbij gelden altijd overeen tekomen eigenschappen en eigen-
schappen die optioneel zijn overeen tekomen.
Verder isinbepaalde situaties verlangd dat de waarde van een bepaalde eigenschap gedeclareerd wordt en dus
bekend is.
Opmerking
Inbijlage Aisrichting gegeven aan eigenschappen die een rol spelen voor specifieke toepassingen.
Ten minste overeengekomen dan wel vastgelegd zijn:
De gebruiksklasse: dragend (D) ofniet dragend (ND) en de specifieke eigenschappen, zie 4.2. a.
Het toepassingsgebied en de specifieke eigenschappen, zie 4.3. b.
En verder ten minste:
De gemiddelde laagdikte. Bij verschillende dikten isop een tekening aangegeven waar welke dikte istoe te
passen.
Opmerking:
Voor specifieke toepassingen kan het wenselijk zijn een minimale ofmaximale laagdikte overeen tekomen,
zie 4.3.
c.
De opstelplaats voor het materieel. d.
De bereikbaarheid van het werkterrein en de berijdbaarheid daarvan. e.
Wie zorgt voor de benodigde watervoorziening. f.
Wie de maatregelen aanbrengt inverband met verdrinkingsgevaar, wie deze controleert en wie deze instand
houdt voor zover van toepassing.
g.
De plaats waar restwater geloosd mag worden. h.
Of het istoegestaan andere grondstoffen ofandere toevoegingen toe tepassen dan genoemd inhoofdstuk
5van deze CROW-CUR Aanbeveling.
i.
4.2 Gebruiksklasse
4.2.1 Dragende toepassing (D)
Het toe tepassen schuimbeton bij een dragende toepassing isovereengekomen door opgave van:
De volumieke massa van de schuimbetonspecie, gebaseerd op 3.3. a.
De gewenste kubusdruksterkte, gebaseerd op 3.4. b.
Overige gewenste eigenschappen gekoppeld aan het toepassingsgebied, zie 4.3. c.
Indien het schuimbeton incontact komt met water isbekend en overeengekomen:
De (toegestane) capillaire wateropname.
en
d.
Voor zover daarvan sprake is,de (toegestane) wateropname onder externe waterdruk. e.
Opmerking 1
De volumieke massa en kubusdruksterkte zijn veelal de gebruikelijke aanduidingen om het gewenste schuimbeton
aan teduiden. Tussen de volumieke massa en druksterkte van het schuimbeton bestaat een zekere relatie, zodat
het wenselijk isook vast teleggen welke eis maatgevend is.
CROW-CUR Aanbeveling 59:2023 10-------
Opmerking 2
Voor specifieke toepassingen zijn mogelijk nog aanvullende eigenschappen relevant. Deze zijn dan overeen tekomen
ofzijn ten minste bekend om daarmee rekening tehouden. Voor een overzicht van de eigenschappen inrelatie met
de toepassing wordt verwezen naar bijlage Aen hoofdstuk 4.3.
Opmerking 3
Het kan wenselijk zijn niet alleen een ondergrens vast teleggen maar ook een bovengrens. Dit speelt met name een
rol waarbij de massa van het schuimbeton een belangrijke rol speelt, zoals ineen zogenoemde evenwichtsconstructie.
Voor het principe van een evenwichtsconstructie wordt verwezen naar bijlage B.
4.2.2 Niet dragende toepassing (ND)
Het toe tepassen schuimbeton bij een niet dragende toepassing isovereengekomen door opgave van:
1 De volumieke massa van de schuimbetonspecie, gebaseerd op 3.3.
2 Overige gewenste eigenschappen gekoppeld aan het toepassingsgebied, zie 4.3.
4.3 Toepassingsgebied
4.3.1 Thermisch isolerende laag (T)
Bij het toepassen van schuimbeton als thermische isolerende laag isaanvullend op 4.2 ten minste bekend en over-
eengekomen:
De gewenste Rc-waarde. a.
De beschikbare laagdikte. b.
Of
De warmteweerstand van het toe tepassen schuimbeton,
bepaald volgens 11.5.9.
c.
4.3.2 Funderingslaag (F)
Bij het toepassen van schuimbeton als funderingslaag isaanvullend op 4.2 ten minste bekend en overeengekomen:
1 Wat de ten minste aan tehouden laagdikte is.
2 De peilmaat van de bovenzijde van de funderingslaag.
3 De vlakheidsklasse van de ondergrond (bodem) waarop de funderingslaag wordt aangebracht, zie tabel 3.
4 Wie zorgt voor het profileren van de ondergrond, indien de vlakheid niet isbereikt.
Tabel 3:Tabel 3:Klassen vlakheid ondergrond
Toelaatbaar verschil hoogste en laagste punt [mm] Klasse vlakheid
10 Zeer vlak
25 Vlak
50 Matig vlak
100 Onvlak
4.3.3 Vulmateriaal (V)
Bij het toepassen van schuimbeton als vulmateriaal isaanvullend op 4.2 ten minste bekend en overeengekomen:
1 Of vullen vanuit één punt kan gebeuren of dat dit vullen gebeurt vanuit meer punten.
2 De locatie van het vulpunt of de vulpunten.
3 Wie zorgt voor het dichtzetten van open naden en kieren die weglopen van het schuimbeton veroorzaken als
ook afdichten aansluitende leidingen die niet gevuld mogen raken.
De op tevullen ruimte isvrij van:
1 water;
2 substanties die van invloed zijn op de schuimbetonspecie of het schuimbeton.
4.3.4 Vochtregulerende laag (H)
Bij het toepassen van schuimbeton als vochtregulerende laag isaanvullend op 4.2 ten minste bekend en overeenge-
komen:
11 Specificatie
De dampdoorlatendheid van het schuimbeton, waarbij rekening isgehouden met het vochtgehalte inde
gebruikssituatie.
4.3.5 Overige toepassingen
Voor overige toepassingen zijn, aanvullend op 4.2, de specifieke eisen en/of eigenschappen bekend en vastgelegd
met daarbij de wijze waarop keuring en controle gebeurt.
Specifiek geldt dat bekend en vastgelegd is:
1 Voor schuimbeton als dempend materiaal of voor absorptie van trillingen:
De elasticiteitsmodulus van het materiaal dan wel de dynamische stijfheid. ?
Opmerking
Voor mogelijk andere toepassingen en relevante eigenschappen wordt verwezen naar bijlage A.
CROW-CUR Aanbeveling 59:2023 12
Grondstoffen 5
5.1 Algemeen
Met de grondstoffen zoals indit hoofdstuk omschreven wordt een schuimbeton verkregen waarvan de eigenschappen
inhet algemeen bekend zijn. Worden afwijkende materialen toegepast en staat daarmee niet met zekerheid vast of
aan bepaalde voor de schuimbetonspecie of het schuimbeton wordt voldaan, dan iseen geschiktheidsonderzoek
uitgevoerd, zie hoofdstuk 8.
Grondstoffen mogen geen nadelige invloed hebben op de stabiliteit van het schuim.
Opmerking
Veelal iservoldoende ervaring met de hier voorgeschreven materialen. Indien nieuwe grondstoffen worden toegepast,
kan het voorkomen dat ernog teweinig ervaring is.Het geschiktheidsonderzoek draagt dan bij aan het aantoonbaar
maken van dat hetgeen isgevraagd, ook geleverd isof wordt.
5.2 Cement
Cement voldoet aan de gestelde eisen inten minste één van de normen NEN-EN 197-1, NEN-EN 197-5, NEN-EN
13282-1, NEN 3550.
5.3 Aanmaakwater
Aanmaakwater en het water dat istoegevoegd aan het schuimmiddel voldoet aan NEN-EN 1008. Als oppervlaktewater
istoegestaan, isaangetoond dat het oppervlaktewater geen invloed heeft op de sterkte- en schuimontwikkeling van
het schuimbeton.
Opmerking
Het israadzaam ook rekening tehouden met andere aspecten zoals geur en kleur bij het beoordelen van het aan-
maakwater.
5.4 Schuim
Het toe tepassen schuim iszodanig stabiel dat het volume van het schuimbeton na verharding niet meer dan 5%
afwijkt van het volume van de schuimbetonspecie op het tijdstip van levering.
5.5 Toeslagmaterialen
Zand voldoet aan NEN-EN 12620 en NEN 5905.
5.6 Vulstoffen
Het toepassen van vulstoffen en de eisen daaraan, isovereengekomen. Worden vulstoffen toegepast dan hebben
deze geen negatieve invloed op de eigenschappen van het schuimbeton.
5.7 Hulpstoffen
Hulpstoffen voldoen aan NEN-EN 934-2.
5.8 Vezels
Als vezels worden toegepast, hebben deze geen negatieve invloed op de eigenschappen van het schuimbeton.
13 Grondstoffen-------
Vervaardigen en eigenschappen
schuimbetonspecie
6
6.1 Grondstoffen
Er geldt:
1 De schuimbetonspecie issamengesteld met grondstoffen volgens hoofdstuk 5.
2 Andere grondstoffen zijn toegestaan, mits het gebruik isovereengekomen en de geschiktheid isaangetoond,
bijvoorbeeld op basis van een geschiktheidsonderzoek.
3 De grondstoffen zijn zo opgeslagen dat de functionaliteit of eigenschap niet verloren gaat door bijvoorbeeld kli-
matologische invloeden, vermenging of verontreiniging.
4 Verpakte grondstoffen zijn herkenbaar aan een etiket waarop de inhoud, hoeveelheid en houdbaarheidsdatum
isvermeld. Grondstoffen waarvan de houdbaarheidsdatum isverstreken zijn niet verwerkt.
6.2 Aanmaken van het schuim
Het toe tevoegen schuim isovereenkomstig de beoogde samenstelling vervaardigd met een schuimgenerator. Het
schuimmiddel isdaarbij volgens de richtlijnen van de leverancier verwerkt.
6.3 Doseren en Mengen
Er geldt:
1 Er iseen instructie op het werk beschikbaar voor de aan tehouden mengverhoudingen.
2 Indien voorverpakte materialen ineen op elkaar afgestemde verhouding worden gemengd, zijn alleen hele ver-
pakkingen gebruikt.
3 Hoeveelheden zijn afgewogen dan wel afgemeten met middelen met een nauwkeurigheid die borgt dat de hoe-
veelheid niet meer dan 2%afwijkt van de werkelijke hoeveelheid.
4 Doseren van grondstoffen iszodanig gedaan dat de intabel 4genoemde toleranties niet zijn overschreden.
5 Schuim isgedoseerd op basis van de tebereiken volumieke massa van de schuimbetonspecie.
6 Aan de wijze van mengen zijn indeze CROW-CUR Aanbeveling geen eisen gesteld. Indien eisen zijn voorgeschre-
ven, zijn deze gevolgd.
7 Mengen isgebeurt zodanig dat een homogeen mengsel isverkregen.
8 Mengen van eenzelfde schuimbetonspecie issteeds op eenzelfde wijze gebeurd.
9 Het mengproces heeft geen nadelige invloed op de eigenschappen en stabiliteit.
Opmerking
Elk schuimbetonproduct kent zijn eigen mengprocedure. Daarom isdeze niet voorgeschreven.
Tabel 4:Tabel 4:Nauwkeurigheid doseren
Nauwkeurigheid Grondstof
±3%van de vereiste hoeveelheid Cement
Water
Totaal toeslagmateriaal
±3%van de vereiste hoeveelheid Vulstoffen en vezels met massa-eenheid van >5%cement-
massa
±5%van de vereise hoeveelheid Hulpstoffen, vulstoffen en vezels met een massa-eenheid
van ?5%cementmassa
6.4 Meng- en transportinrichting
De aard en de capaciteit van de meng- en transportinrichting iszodanig groot dat bij de gewenste productiesnelheid
een homogene basisspecie en/of schuimbetonspecie isverkregen.
CROW-CUR Aanbeveling 59:2023 14-------
6.5 Schuimbetonspecie
6.5.1 Structuur
De schuimbetonspecie iszodanig samengesteld dat deze niet ontmengt en stabiel is.Het inklinken van de schuim-
betonspecie na verwerking isbeperkt tot ten hoogste 5%.
6.5.2 Consistentie
De consistentie van schuimbetonspecie uitgedrukt als vloeimaat isbepaald volgens 11.4.2 en voldoet aan hetgeen
isovereengekomen.
Opmerking
Schuimbetonspecie heeft een op yoghurt gelijkende consistentie. Door het vloeibare karakter ishet praktisch zelfni-
vellerend. De consistentie van schuimbetonspecie isinbeperkte mate tevariëren voor speciale toepassingen, zoals
afschotlagen.
6.5.3 Volumieke massa
De volumieke massa van de schuimbetonspecie gemeten op moment van productie isbepaald volgens 11.4.3 en
wijkt gemeten op het moment van productie ten hoogste 5%m/m afvan de overeengekomen volumieke massa.
Opmerking 1
Met 5%m/m isbedoeld de massa, dus bij een volumieke massa van 1500 kg geldt dat deze ligt tussen 1425 en 1575
kg/m 3.
Opmerking 2
Met name bij een evenwichtsconstructies ishet van belang dat rekening isgehouden met deze toegestane variatie.
Immers de volumieke massa iseen belangrijk uitgangspunt inhet ontwerp van een dergelijke constructie, zie bijlage
B.
15 Vervaardigen eneigenschappen schuimbetonspecie
Eigenschappen vervaardigd schuimbeton 7
7.1 Druksterkte
De karakteristieke druksterkte isbepaald volgens 11.5.2 en voldoet ten minste aan de overeengekomen sterkteklasse.
Opmerking
De druksterkte kan eerst worden bepaald als de schuimbetonspecie isverhard. Overweeg daarom om tijdens het
aanbrengen van de schuimbetonspecie monsters tenemen waarvan de volumieke massa wordt bepaald. Indien de
leverancier aantoonbaar een relatie heeft gelegd tussen volumieke massa van de schuimbetonspecie en druksterkte
van het schuimbeton en deze bekend is, iszo aldirect een indruk tekrijgen van het behalen van de druksterkte.
Keuren op druksterkte kan dan eventueel komen tevervallen.
7.2 Volumieke massa
De volumieke massa isbepaald volgens 11.5.3 en voldoet aan de overeengekomen eis.
7.3 Buigtreksterkte
De buigtreksterkte van het schuimbeton isbepaald volgens 11.5.4 en voldoet ten minste voldoen aan de overeenge-
komen waarde.
7.4 Wateropname
7.4.1 Wateropname, capillair
De capillaire wateropname isalleen bepaald indien het schuimbeton zich ineen situatie bevindt waar erpermanent
contact isof kan zijn met water.
De wateropname van schuimbeton isbepaald volgens 11.5.6 en iskleiner dan de beschreven richtwaarde dan wel
de overeengekomen waarde.
Een richtwaarde voor de capillaire wateropname na 100 dagen isopgenomen intabel 5.
Tabel 5:Tabel 5:Richtwaarden capillaire wateropname
Hoeveelheid ingedrongen water per m2contactoppervlak met water
[kg/m 2]
Volumieke massa specie [kg/m 3]
10 D500
7.4.2 Wateropname, onder druk
De wateropname onder druk isalleen bepaald indien het schuimbeton zich ineen situatie bevindt waarbij ersprake
isvan waterdruk.
De wateropname van schuimbeton isbepaald 11.5.7 en iskleiner dan de beschreven richtwaarde dan wel de over-
eengekomen waarde.
Richtwaarden voor de wateropname bij 1meter waterkolom zijn opgenomen intabel 6.
Tabel 6:Tabel 6:Richtwaarden wateropname [ontleend aan CUR-rapport 181]
Hoeveelheid ingedrongen water per m2contactoppervlak met
water [kg/m 2]
Volumieke massa specie [kg/m 3]
75
55
30
20
D400
D500
D600
D700
Opmerking
De in tabel 6 beschreven hoeveelheid betreft de wateropname na 10 jaar expositie bij een waterdruk van 1 meter.
Het verloop van de waterindringing verloopt daarbij in een ?t-relatie. De beschreven testmethode heeft een duur
CROW-CUR Aanbeveling 59:2023 16-------
van 91 dagen en gaat uit van een waterkolom van 0,5 m of 1,0 m. Indien in de praktijk andere drukken optreden of
ter beoordeling van de wateropname onder druk is een geschiktheidsonderzoek aan te bevelen.
7.5 Vorstdooi bestandheid
Schuimbeton dat blootstaat aan vorst isvorstbestand. De vorstbestandheid isbepaald volgens 11.5.8.
7.6 Warmteweerstand
De warmteweerstand isbepaald volgens 11.5.9 en voldoet aan de overeengekomen waarde.
Richtwaarden voor de warmteweestand zijn opgenomen intabel 7.
Tabel 7:Tabel 7:Richtwaarden R-waarden bij 400 mm dikte en 50 %RV
R-waarde [m2K/W] Volumieke massa specie [kg/m 3]
4,3
3,8
3,3
2,8
D300
D400
D500
D600
Opmerking
De isolatie waarde van het schuimbeton wordt mede bepaald door het vochtgehalte, Daarom ishet aldan niet
kunnen opnemen van vocht een belangrijk aandachtspunt. Inde NTA 8800 wordt daarop ingegaan (zie ook 11.5.9).
Om die reden isaanbrengen op folie raadzaam als het schuimbeton wordt toegepast om zijn isolatiewaarde.
7.7 Dampdoorlatendheid
De dampdoorlatendheid isbepaald volgens 11.5.10 en voldoet aan de overeengekomen waarde.
7.8 Vermoeiing
Als sprake isvan wisselende mechanische belasting bezwijkt het schuimbeton niet door vermoeiing binnen de
beoogde gebruiksduur.
7.9 Trillingsabsorptie
Als sprake isvan eisen aan de trillingsabsorptie isdeze bepaald volgens een overeengekomen testmethode of
numerieke analyse en isaan de eis voldaan.
Opmerking
Door de structuur van schuimbeton isdeze instaat trillingen tedempen.
7.10 Scheuren
Aan het aantal en de wijdte van scheuren inhet schuimbeton zijn indeze CROW-CUR Aanbeveling geen eisen
gesteld.
17 Eigenschappen vervaardigd schuimbeton
Geschiktheidsonderzoek 8
Zijn effecten van toe tepassen grondstoffen op de schuimbetonspecie of het schuimbeton niet of onvoldoende
bekend, dan iseen geschiktheidsonderzoek uitgevoerd om inzicht tekrijgen inde mate van geschiktheid.
Het geschiktheidsonderzoek bestaan uit ten minste 6proeven op het vervaardigd materiaal waarbij de tebepalen
eigenschap isvastgesteld dan wel gemeten. Daaruit iseen karakteristieke waarde berekend volgens:
xk=xgem ? 1,96 ? indien een waarde niet mag worden onderschreden
xk=xgem + 1,96 ? indien een waarde niet mag worden overschreden.
Waarin:
isde karakteristieke waarde xk
isde gemiddelde waarde van de bepaalde eigenschap xgem
isde standaard afwijking bepaald uit de gemeten waarden ?
De karakteristieke waarde voldoet ten minste aan de eis die aan de betreffende eigenschap isgesteld. Indien ook
een maximum of minimum waarde isvastgelegd ishiermee rekening gehouden.
CROW-CUR Aanbeveling 59:2023 18-------
Levering van schuimbetonspecie 9
Elke aflevering isvergezeld van een genummerde leveringsbon intweevoud, met hierop vermeld:
1 naam van de leverancier/producent;
2 leveringsdatum;
3 adres van aflevering;
4 naam van de afnemer;
5 hoeveelheid schuimbetonspecie;
6 volumieke massa;
7 sterkteklasse;
8 eventueel overeengekomen eigenschappen.
19 Levering van schuimbetonspecie-------
Uitvoering 10
10.1 Werkterrein en opstelplaats
Het werkterrein isgoed berijdbaar en bereikbaar.
Opmerking
Het aanbrengen van grote hoeveelheden schuimbetonspecie brengt met zich mee dat meer keren per dag, verkeers-
bewegingen met zwaar transportmaterieel nodig zijn. Het isvan belang dat aanvoerwegen geschikt zijn voor het
zware transportmaterieel en dat ergeen aslastbeperkingen en breedtebeperkingen gelden die toegang tot het werk
onmogelijk maken.
Er iseen opstelplaats aanwezig voor de aanvoer van materialen dan wel de menginstallatie en/of bulkwagen.
Erisrekening mee gehouden dat bij de productie van grote hoeveelheden schuimbeton de cementsilo ofbulkwagen
gedurende de werkdag kan worden gevuld door een (andere) bulkwagen van de cementleverancier.
Opmerking
Schuimbeton wordt op locatie verwerkt met een "natte" of "droge" menginstallatie. Bij de natte methode wordt de
basisspecie met behulp van betonmixers aangevoerd vanuit de betonmortelcentrale. Op locatie worden dan ineen
installatie hulpstoffen en/of schuimmiddelen toegevoegd en vermengd. De schuimbetonspecie wordt vervolgens
vanuit de menginstallatie naar de plaats van verwerking verpompt.
Bij de droge lijn worden op locatie de grondstoffen met het schuimmiddel inde menginstallatie gemengd.
10.2 Bemalen
Opdrijven van het schuimbeton (tijdens de bouwfase) isvoorkomen.
Opmerking
Voorkomen van opdrijven kan door bemalen totdat constructie zodanig isbelast dat opdrijven niet meer kan
gebeuren.
Bij een evenwichtsconstructie met schuimbeton bevindt een gedeelte van het schuimbeton zich doorgaans onder
het grondwaterniveau. Inde gebruiksfase voorkomt het bovenliggend gewicht uiteindelijk het opdrijven. Inde fase
van aanleg ishet bovenliggend gewicht nog niet aanwezig en bestaat de kans op opdrijven.
10.3 Weersomstandigheden
Voor de omstandigheden tijdens het aanbrengen en daarna geldt:
Schuimbeton isniet verwerkt bij regen, sneeuw ofhagel, tenzij maatregelen zijn genomen om nadelige
effecten daarvan tevoorkomen.
a.
Opmerking
Als schuimbeton inde verhardende fase inaanraking komt met water kan dit het resultaat nadelig beïnvloeden.
Schuimbeton isniet verwerkt bij een buitenlucht temperatuur van minder dan 4oC.Ook 24 uur na het ver-
werken isgeen lagere temperatuur opgetreden/verwacht dan 4oC.Als afdoende maatregelen zijn genomen
b.
om afkoelen tevoorkomen, zoals isoleren, dan wel als de laagdikte ervoor zorgt dat de temperatuur niet daalt
onder 4oC,mag daarvan zijn afgeweken.
Bevriezen van de schuimbetonspecie en het verhardend materiaal isniet toegestaan. c.
Indien de samenhang van de toplaag van het schuimbeton van belang is,isvochtuittreding inde verhardende
fase sterk beperkt gedurende ten minste 48 uur.
d.
Opmerking
Als ernog een laag hechtend wordt aangebracht, ishet van belang dat de toplaag sterkte heeft. Om die reden ishet
beschermen tegen uitdrogen nodig als de omstandigheden daarom vragen. Bij bewolkt, vochtig weer met hoge
luchtvochtigheid (>80 %) gedurende de periode van 48 uur zal inhet algemeen geen aanvullende handeling nodig
CROW-CUR Aanbeveling 59:2023 20-------
zijn. Bij zonnig, drogend weer wel. Te denken isaan afdekken of vochtig houden. Ook wind isvan invloed op de
kans op uitdrogen.
10.4 Compartimenteren
Wanneer invlakken inmeer richtingen isgestort, isde maximale grootte van een compartiment:
160 m2,ca. 80 m3. Bij een laagdikte tot en met 500 mm: a.
70 à90 m3. Bij overige laagdikten: b.
Wanneer overwegend inéén richting isgestort, bijvoorbeeld bij de fundering van een fietspad, mogen grotere
compartimenten zijn gehanteerd.
Opmerking
Compartimenten kunnen worden gerealiseerd door het plaatsen van een houten bekisting of door het plaatsen van
geprefabriceerde schuimbeton blokken.
10.5 Laagdikte
Indien een gemiddelde of minimale laagdikte isovereengekomen, isde aan tebrengen laagdikte van de schuimbe-
tonspecie zodanig dat, rekening houdend met inklinken van ten hoogste 5%, de gemiddelde of minimale laagdikte
van het schuimbeton de overeengekomen dikte heeft.
Indien inlagen isgewerkt tot de gewenste totale laagdikte, iseen volgende laag pas aangebracht als de onderliggende
laag zodanig isuitgehard, dat het niet comprimeert bij het aanbrengen van de volgende laag.
Opmerking
Geadviseerd wordt per keer ten hoogste een laagdikte aan tebrengen van 500 mm en een volgende laag eerst na
24 uur aan tebrengen. Inklinken van de voorgaande laag isdan niet meer teverwachten.
10.6 Bekisting
Bekistingen zijn gesloten en sparingen dichtgezet, zodat de schuimbetonspecie niet wegstroomt.
Bij het ontwerp van de bekisting isrekening gehouden met het vloeibare karakter van de schuimbetonspecie.
Opmerking
Schuimbetonspecie gedraagt zich als een vloeistof zodat hydrostatische druk zal optreden op de bekisting.
10.7 Leidingen
Leidingen opgenomen inhet schuimbeton zijn vastgezet om opdrijven tevoorkomen, tenzij opdrijven door het
gewicht en vorm van de leiding niet optreedt.
Opmerking
Leidingen kunnen ook worden gevuld met water als dit opdrijven voorkomt. Uiteraard niet ineen periode van vorst.
10.8 Metalen delen
Corrosiegevoelige metalen delen opgenomen inhet schuimbeton, zijn beschermd tegen corrosie. Dit mag achterwege
blijven als isaangetoond dat het schuimbeton inde specifieke toepassing geen corrosie kan veroorzaken van deze
metalen delen.
10.9 Contact met ondergrond
Vermengen van schuimbetonspecie met de ondergrond en het toetreden van water inen naar de schuimbetonspecie
isvoorkomen.
Indien wateraccumulatie kan ontstaan, isde folie aan de zijkanten van het schuimbeton verwijderd na het verharden
van het schuimbeton.
Opmerking 1
Vermenging met grond istevoorkomen door bijvoorbeeld kunststof folie of geotextiel toe tepassen, waarop of
waartussen de schuimbetonspecie wordt aangebracht.
21 Uitvoering
Indien deze folie een gesloten geheel vormt, wordt ook voorkomen dat het materiaal inde verhardende fase in
aanraking komt met overtollig water waardoor een verandering van structuur kan ontstaan. Omgekeerd voorkomt
dit bij een droge ondergrond dat vocht uit het schuimbeton treedt.
Opmerking 2
Als schuimbeton volledig onder en rondom met folie isingepakt, kan dit insommige gevallen leiden tot wateraccu-
mulatie inhet schuimbeton door indringend hemelwater. Dit iseen reëel risico als de schuimbetonconstructie boven
de grondwaterspiegel ligt. Het verwijderen van overtollige folie aan de zijkanten van het schuimbeton gaat dit tegen
c.q. beperkt de kans daarop.
Opmerking 3
Als schuimbeton inde bodem wordt toegepast geldt uiteraard de hiervoor geldende regelgeving, zoals Besluit
Bodemkwaliteit (BBK).
10.10 Warmteontwikkeling
Er isrekening gehouden met de warmteontwikkeling van schuimbeton. Als kunststof leidingen zijn opgenomen in
de aan tebrengen laag schuimbeton isnagegaan ofde temperatuur niet zodanig oploopt dat ongewenste vervorming
optreedt van deze leidingen.
Opmerking
Speciale aandacht verdienen dunwandige buizen. Leidingen die bestand zijn tegen water, kunnen vol met water
worden gezet om schuimbeton lokaal tekoelen en vervorming van de leiding tevoorkomen. Uiteraard ishet raadzaam
dit water dan ineen periode van vorst direct na uitharden teverwijderen.
10.11 Afschermen schuimbetonwerk
10.11.1 Personen
Inde nog plastische fase van het schuimbeton isvoorkomen dat onbevoegden het werkterrein maar specifiek het
schuimbetonwerk kunnen betreden. Om personen tewaarschuwen voor verdrinkingsgevaar zijn bij de toegangswegen
tot het schuimbetonwerk waarschuwingsborden geplaatst (zie afbeelding 1)ofiseen wacht ingesteld die erop toeziet
dat het schuimbetonwerk niet wordt betreden.
Dit geldt inhet bijzonder indien de volumieke massa van het schuimbeton minder bedraagt dan 1000 kg/m 3en bij
een laagdikte van meer dan 0,3 (tot 0,4) m.
Afbeelding 1:Bord verdrinkingsgevaar
Opmerking
Schuimbetonspecie iseen plastisch materiaal met het gedrag van een vloeistof, waardoor ergevaar bestaat op ver-
drinking. Deze plastische fase duurt tot het moment dat de schuimbetonspecie isopgesteven en de eerste aanvangs-
sterkte heeft bereikt. Dit isveelal na circa 12 uur het geval, waarna het gevaar isgeweken.
Behalve het plaatsen van borden indie periode ishet ook zinvol mensen inde omgeving teinformeren.
10.11.2 Dieren
De nog plastische schuimbetonspecie isafgeschermd als sprake isvan beschermde dieren ofom schade door dieren
tevoorkomen.
Opmerking
Inde plastische fase kunnen huisdieren en dieren inhet wild inde nog vloeibare specie verdrinken.
CROW-CUR Aanbeveling 59:2023 22
10.12 Ingebruikname
Om overbelasting door bouwverkeer inde aanlegfase tevoorkomen, isbij werkzaamheden licht materieel ingezet
worden of iseen tijdelijke bescherming inde vorm van (kunststof) rijplaten aangebracht.
Voor het aanbrengen van een laag ongebonden granulair materiaal hoeft niet gewacht teworden totdat het
schuimbeton volledig isuitgehard. Het materiaal kan kop over kop worden aangebracht, zodat het schuimbeton
niet direct wordt belast door het bouwverkeer.
Indien een snelle ingebruikname met relatief hoge belasting gewenst is,isafgesproken bij welke druksterkte van het
schuimbeton dit belasten istoegestaan. Of welke maatregen eventueel tenemen zijn om beschadiging van het
schuimbeton tevoorkomen.
23 Uitvoering
Keuring en controle 11
11.1 Algemeen
11.1.1 Geen certificaat
Algemeen ishet uitgangspunt dat de keuringen en controles betrekking hebben op het gerealiseerd werk (partijkeuring).
Keuringen en controles op de schuimbetonspecie dan wel het schuimbeton isdaarbij inbeginsel uitgevoerd op
monsters of proefstukken die zijn genomen dan wel gemaakt tijdens de uitvoering c.q. het aanbrengen van de
schuimbetonspecie. Daarvoor worden gelijktijdig met het verwerken van de schuimbetonspecie, monsters en/of
proefstukken gemaakt.
Toelichting 1
Voor deze werkwijze isgekozen omdat het lastig isom uit het werk zelf nadien nog monsters tenemen. Enerzijds
om praktische redenen, anderzijds vanwege de soms dikke lagen, de bereikbaarheid, of de beperkte samenhang
van het materiaal wat uitnemen van monsters lastig maakt.
Toelichting 2
Een monster iseen hoeveelheid materiaal waaruit proefstukken worden vervaardigd. Soms kunnen direct proefstukken
ineen juiste vorm en afmeting worden vervaardigd, zoals bij het gebruik van kubussen voor het bepalen van de
druksterkte.
11.1.2 Wel certificaat
Indien een schuimbetonleverancier beschikt over een product- of procescertificaat kan het aantal keuringen op
monsters en proefstukken uit het werk worden gereduceerd of zelfs vervallen. Dit als er bijvoorbeeld een relatie is
teleggen tussen de volumieke massa van de toegepaste schuimbetonspecie en de daarvoor ofdaaraan gekoppelde
kenmerkende eigenschappen van het schuimbeton.
Volstaan kan dan worden met enkel het beoordelen van de volumieke massa inhet werk van de schuimbetonspecie
als:
1 Er inhet product- of procescertificaat nadrukkelijk een directe relatie isgelegd tussen de volumieke massa van
de schuimbetonspecie en de betreffende eigenschap.
2 Aantoonbaar isdat het geleverde schuimbeton overeenkomt met dat op het productcertificaat c.q. procescertificaat.
11.2 Samenstelling monster en proefstukken
Bij de keuringen zoals hier beschreven is,indien een proef bestaat uit testen van meer proefstukken, steeds eenzelfde
materiaal c.q. samenstelling gebruikt.
Opmerking
Uiteraard ishet wel mogelijk verschillende materialen tebeproeven, maar dan gelden de genoemde aantallen steeds
per materiaal.
11.3 Materialen voor vervaardigen schuimbetonspecie
11.3.1 Cement
Bij iedere levering van cement isde leveringsbon gecontroleerd op:
1 de bestelde soort;
2 de sterkteklasse;
3 het fabricaat.
11.3.2 Toeslagmaterialen
Bij iedere levering van toeslagmaterialen isde leveringsbon gecontroleerd op:
1 de bestelde soort;
2 de korrelgroep.
Ingeval van twijfel isde korrelverdeling van het toeslagmateriaal en het gehalte aan verontreiniging worden bepaald
en getoetst aan NEN-EN 12620.
CROW-CUR Aanbeveling 59:2023 24-------
Toelichting
Bij toeslagmaterialen kan het noodzakelijk zijn speciale aspecten regelmatig tecontroleren, zoals vorm en watergehalte
ofabsorptie. Algemene regels zijn hier niet tegeven omdat deze eigenschappen van belang zijn bij het bereiken van
mechanische eigenschappen en de waterhoeveelheid inverband met de consistentie.
11.3.3 Aanmaakwater
Water anders dan leidingwater dat isgebruikt als aanmaakwater isgecontroleerd en voldoet aan NEN-EN 1008. Bij
oppervlaktewater isde controle op regelmatige tijden herhaald.
11.3.4 Vulstoffen
Bij iedere levering van vulstoffen isde leveringsbon op de bestelde soort en herkomst gecontroleerd.
11.3.5 Hulpstoffen
Bij iedere levering van hulpstoffen isde leveringsbon en de verpakking op de bestelde soort en het fabricaat
gecontroleerd.
11.3.6 Schuim, volumieke massa
Methode van onderzoek
De volumieke massa van het schuim isbepaald volgens NEN-EN 12350-6 met een nauwkeurigheid van ten minste
3kg/m 3.Inaanvulling op NEN-EN 12350-6 geldt:
1 De monstername voor de proef isgedaan door een vat rechtstreeks vanuit de schuimgenerator tevullen met
schuim.
2 De verhouding tussen de hoogte en de breedte, respectievelijk middellijn van het vat, ligt tussen 1:1 en 2:1. De
inhoud van het vat isten minste 0,005 m3.
3 Het vullen van het vat met schuim isgelijkmatig gebeurd.
Aantal bepalingen
Het aantal bepalingen iszodanig zijn dat steeds een goed inzicht bestaat inde volumieke massa van het schuim,
maar ten minste één maal per productiedag.
Keuringscriterium
De volumieke massa iszodanig zijn dat het schuim voldoet om er een schuimbetonspecie mee temaken met de
gewenste eigenschappen.
11.4 Schuimbetonspecie
11.4.1 Monstergrootte
Monsters die genomen worden van de schuimbetonspecie zijn, tenzij hierna anders bepaald, ten minste 0,01 m3
groot en worden genomen volgens NEN-EN 12350-1 De vorm iszodanige zijn dat daaruit proefstukken gehaald
kunnen worden voor het beoordelen van de betreffende eigenschap.
Voor het aantal monsters wordt verwezen naar de tebepalen eigenschap.
11.4.2 Consistentie
Methode van onderzoek
De consistentie isbepaald volgens de inNEN-EN 1015-3 beschreven proefmethode, met uitzondering van het ver-
dichten, het lichten en Iaten vallen van de schoktafel.
Er mag ook gebruik worden gemaakt van een niet absorberende plaat als ondergrond.
Aantal bepalingen
Het aantal bepalingen iszodanig dat er steeds een goed inzicht isinde consistentie van de schuimbetonspecie en
ten minste één maal per charge.
Keuringscriterium
De consistentie van elk mengsel voldoet aan de overeengekomen waarde.
11.4.3 Volumieke massa
Methode van onderzoek
De volumieke massa van de schuimbetonspecie isbepaald volgens NEN-EN 12350-6, waarbij het verdichten achter-
wege isgebleven.
Aantal bepalingen
Het intabel 2aangegeven aantal bepalingen isten minste aangehouden.
25 Keuring encontrole
Tabel 8:Tabel 8:Voorgeschreven aantal bepalingen van de volumieke massa van schuimbetonspecie
Bepalingen per stortdag Productie per stortdag
3 240 m3
Keuringscriterium
Elke individuele meetwaarde wijkt ten hoogste 50 kg/m 3afvan de vereiste waarde voor de volumieke massa en het
gemiddelde van drie opeenvolgende meetwaarden ten hoogste 25 kg/m 3.
11.4.4 Behoud van volume
Methode van onderzoek
Het behoud van volume van de schuimbetonspecie isbepaald met een maatlat die stabiel en plaatsvast isgeplaatst
op de ondergrond waarop de schuimbetonspecie wordt aangebracht.
De maatlat isaltijd geplaatst.
Opmerking
Het bepalen van behoud van volume gebeurt niet altijd. Twijfel kan achteraf ontstaan. Omdat de aanvangssituatie
dan niet bekend is, ishet plaatsen en aflezen van een maatlat altijd nodig. Uitlezen na verharden gebeurt dan enkel
bij twijfel of indien dit expliciet isgevraagd.
Er geldt aof b.
1 De maatlat isvoorzien van een schaalverdeling inmm. De hoogte van de schuimbetonspecie isgenoteerd
(hspecie ),direct na het aanbrengen van de schuimbetonspecie samen met de laagdikte op die locatie (dspecie ).
2 De hoogte van de aangebrachte schuimbetonspecie isgemarkeerd op de lat, direct na het aanbrengen van de
schuimbetonspecie (hspecie ).De laagdikte op die locatie isvastgelegd (dspecie ).
Aantal bepalingen
Alleen ingeval van twijfel isde inklinking bepaald op ten minste 3locaties. Dit door het bepalen van het verschil in
mm tussen de hoogte direct na aanbrengen van de specie (hspecie )en de hoogte van het verhard schuimbeton
(hmortel ). Dit verschil is ?h.
Keuringscriterium
Het percentage inklinken isbepaald uit
De inklinking van elk proefstuk mag niet meer bedragen dan 5%.
11.5 Schuimbeton
11.5.1 Vervaardiging, bewaring en conditionering van proefstukken
Monsters of proefstukken gemaakt op het werk zijn ten minste 7dagen op het werk bewaard inomstandigheden
die representatief zijn voor het werk. Uit monsters zijn later proefstukken gezaagd.
Indien monster of proefstukken binnen 7dagen worden verplaatst naar bijvoorbeeld het laboratorium, zijn de con-
dities daar ongeveer vergelijkbaar met de situatie op het werk.
Daarna, tot aan moment van beproeven zijn de proefstukken bewaard en geconditioneerd volgens NEN-EN 12390-
2.Inafwijking van het gestelde inNEN-EN 12390-2 zijn de proefstukken verpakt inplastic folie.
11.5.2 Kubusdruksterkte
Methode van onderzoek
De kubusdruksterkte isbepaald volgens NEN-EN 12390-3 aan kubussen met een ribbe van 150 mm ±6%. De
kubussen zijn afkomstig uit afzonderlijke monsters schuimbetonspecie van een charge van schuimbetonspecie die
inhet werk isaangebracht. De kubusdruksterkte isbepaald bij een ouderdom van 28 dagen.
Aantal bepalingen
De kubusdruksterkte isten minste eenmaal per 60 m3schuimbeton bepaald met een maximum van viermaal per
productiedag en een minimum van 6per werk.
CROW-CUR Aanbeveling 59:2023 26?hdspecie x 100 %
Keuringscriterium:
Er geldt:
Xn?kSn?fck,kub
waarin:
ishet aantal opeenvolgende bepalingen van de kubusdruksterkte; n
isde acceptatieconstante, afhankelijk van n,zie tabel 9; k
isde gemiddelde kubusdruksterkte van nopeenvolgende proefkubussen, inN/mm; Xn
isde standaardafwijking berekend uit bepalingen van de kubusdruksterkte, inN/mm 2; Sn
isde karakteristieke kubusdruksterkte van het schuimbeton, inN/mm 2. fck,kub
Tabel 9:Tabel 9:Relatie tussen ken n
k n
1,87 6
1,77 7
1,72 8
1,67 9
1,62 10
1,58 11
1,55 12
Indien de leverancier beschikt over een product- of procescertificaat en voldaan isaan 11.1.2 mag bepalen van de
druksterkte achterwege blijven. De druksterkte isindat afgeleid van de volumieke massa's die zijn bepaald volgens
11.4.3.
11.5.3 Volumieke massa
Methode van onderzoek
De volumieke massa isbepaald volgens NEN-EN 12390-7.
Aantal bepalingen
De volumieke massa van het schuimbeton isenkel inhet geval van twijfel bepaald of indien dit expliciet isovereen-
gekomen. Daarbij isgebruik gemaakt van de monsters die zijn genomen voor het bepalen van de volumieke massa
van de schuimbetonspecie, zie 11.4.3.
Keuringscriterium
De volumieke massa valt binnen de overeengekomen bandbreedte, minimale of maximale waarde.
Opmerking
De volumieke massa 'in het werk' kan op termijn afwijken van de oorspronkelijke volumieke massa, bijvoorbeeld
door uitdroging of juist wateropname.
11.5.4 Buigtreksterkte
Methode van onderzoek
De buigtreksterkte isbepaald aan proefstukken met afmetingen 150 x150 x700 mm 3,die als balkjes zijn gestort of
gezaagd. De afmetingen wijken ten hoogste 6%afvan de aangegeven waarden.
De proefstukken zijn ineen vierpuntsbuigproefopstelling (zie figuur 1)getest, waarbij geldt:
1 De horizontale afstand tussen de opleggingen en de lijnlasten en de beide lijnlasten onderling is(200 ±1)mm
(zie figuur 2).
2 Bij de opleggingen en de lijnlasten iseen staalplaatje van 5x25 x150 mm 3op het schuimbetonoppervlak gelegd.
Dit om de geconcentreerde belastingen tespreiden.
3 De oplegreacties en de lijnlasten zijn via vrij beweegbare stalen rollen op deze plaatjes aangebracht.
4 Het proefstuk ishaaks op de stortrichting belast.
5 De vlakken waarop de lijnlasten en de oplegreacties aangrijpen, zijn planparallel en vlak.
6 De belasting isgelijkmatig opgevoerd.
27 Keuring encontrole
7 De duur van de proef (het bereiken van de bezwijkbelasting) isten minste 30 sen ten hoogste 60 s.
8 De som van de twee lijnlasten isde totale belasting. De maximale belasting bij het bezwijken isbepaald met een
onnauwkeurigheid van ten hoogste 10 Nof 1%, waarbij de grootste waarde maatgevend is.
Figuur 1.Proefopstelling van devierpuntsbuigproef
Figuur 2.Belastingssituatie van het proefstuk
Aantal bepalingen
De buigtreksterkte isten minste driemaal bepaald. De individuele bepalingen zijn daarbij uit afzonderlijke monsters
afkomstig. Als niets anders isovereengekomen, zijn de proefstukken op het moment van de proef 28 dagen oud.
Verwerking van resultaten
De buigtreksterkte isberekend uit:
waarin:
isde buigtreksterkte, inN/mm 2; fu
isde maximale belasting op de gehele balk bij bezwijken, inN; Fu
CROW-CUR Aanbeveling 59:2023 28fu = 3Fuabh2
isde afstand tussen de opleggingen en de lijnlasten en tussen de beide lijnlasten onderling inmm (gelijk aan
200);
a
isde breedte van het proefstuk ter plaatse van het breukvlak, inmm; b
isde hoogte van het proefstuk ter plaatse van het breukvlak, inmm. h
De buigtreksterkte isberekend als het rekenkundig gemiddelde van alle metingen, tot op 0,01 N/mm 2nauwkeurig.
Keuringscriterium
Het gemiddelde van de bepaalde buigtreksterkte voldoet aan de vereiste buigtreksterkte. Geen enkele meting mag
lager zijn dan 85 %van de vereiste buigtreksterkte.
11.5.5 Elasticiteitsmodulus
Methode van onderzoek
De elasticiteitsmodulus isbepaald volgens NEN EN 12390-13, methode B.
Aantal bepalingen
Het aantal bepalingen moet ten minste 3bedragen.
Keuringscriterium
Het gemiddelde van de bepaalde elasticiteitsmodulus voldoet aan de vereiste elasticiteitsmodulus. Geen enkele
meting mag lager zijn dan 85 %van de vereiste elasticiteitsmodulus.
Opmerking
Voor specifieke toepassingen kan het ook wenselijk zijn eisen testellen aan de bovengrens.
11.5.6 Capillaire wateropname
Methode van onderzoek
De capillaire wateropname isbepaald volgens RILEM-Recommendation CPC 11.2. Inafwijking hiervan en inaanvulling
hierop geldt:
1 Beproefd zijn kubussen met een ribbe rvan 150 mm ±6%of cilinders met een diameter den hoogte hvan 150
mm ±6%.
2 De proefstukken zijn tot een ouderdom van 28 dagen bewaard bij (20 ±2)oC, verpakt ineen plastic folie die
luchtdicht isafgeplakt.
3 Voor aanvang van de proef isde volumieke massa van de proefstukken bepaald volgens de droge methode van
NEN-EN 12390-7.
4 Verdamping van vocht istijdens de uitvoering van de proef voorkomen. Bijvoorbeeld door het proefstuk met een
voldoende dampdichte foliezak teomsluiten, waarbij de open zijde van deze foliezak zich onder water bevindt
(zie figuur 3).
5 De capillaire wateropname isbepaald door wegen van de proefstukken na 6uur, 1,3,7,14, 28, 56, 70, 91 dagen
expositie.
6 De capillaire stijghoogte isna beëindiging van de proef bepaald door het proefstuk tesplijten.
Figuur 3.Proefopstelling capillaire wateropname
Aantal bepalingen
De capillaire wateropname isten minste driemaal bepaald. Proefstukken zijn afkomstig uit afzonderlijke monsters
schuimbeton. Bij een proef inde zin van een afnamecontrole kunnen de metingen worden beperkt tot 28 dagen
expositie.
Voor de bepaling van de capillaire wateropname inhet kader van een afnamecontrole kan worden volstaan met een
meetperiode die voldoende lang isvoor het vaststellen van de wateropnamecoëfficiënt.
29 Keuring encontrole
Keuringscriterium
De gemeten capillaire wateropname als functie van de expositieduur isuitgedrukt als massatoename per oppervlak
(kg/m 2).Het bedoelde oppervlak ishet grondvlak van het proefstuk dat bij de proef naar het water istoegekeerd.
De resultaten zijn naar keuze weergegeven als:
1 Een grafische weergave van de capillaire wateropname inkg/m 2als functie van de expositietijd (ten minste drie
bepalingen).
2 Een gemiddelde wateropnamecoëfficiënt A,inkg/m 2s0,5.Hiervoor isde capillaire wateropname, inkg/m 2,grafisch
weergegeven als functie van de wortel van de tijd. Door de meetpunten zijn vervolgens twee regressielijnen
getrokken. Eén vanuit de oorsprong als een sterk hellende regressielijn, die via een knikpunt overgaat ineen
regressielijn met geringe helling of zelfs geen helling. De helling van de eerste regressielijn isde bedoeIde
wateropnamecoëfficiënt A.
De vastgesteld capillaire wateropname dan wel wateropnamecoëfficiënt isten hoogste 10 %meer dan de opgeven
of overeengekomen waarde.
11.5.7 Wateropname bij externe waterdruk
Methode van onderzoek
De wateropname bij externe waterdruk isbepaald aan proefstukken met een zijde van 150 mm ±6%ofaan cilinder-
vormige proefstukken met een middellijn van 150 mm ±6%. De lengte van de proefstukken isgelijk aan de hoogte
van de waterkolom die correspondeert met de tehanteren externe waterdruk plus 200 mm. Tot het tijdstip van de
proef zijn de proefstukken bewaard conform NEN-EN 12390-2.
Het volgende geldt: (zie ook figuur 4):
1 De proef isuitgevoerd bij een temperatuur van (20 ±2)oC.
2 Bij voorkeur isgebruik gemaakt van leidingwater.
3 Van het proefstuk zijn vooraf de kopvlakken E-E' schoongeborsteld.
4 Kopvlak Ebestaat uit zuiver schuimbeton dat niet isverontreinigd met ontkistingsmiddel en dergelijke.
5 Bepaald ishet volume Vvan het proefstuk, alsmede met het oppervlak A1 van kopvlak E.
6 Op de aangegeven posities infiguur 4zijn PVC-buisjes gemonteerd inhet proefstuk. Deze fungeren als
ophangpunten inde proefopstelling. De PVC-buisjes hebben een middellijn van circa 12 mm en een lengte die
de middellijn van het proefvat ten minste overtreft.
7 De langszijden van het proefstuk isafgedicht met een waterdichte coating.
8 De massa van het proefstuk isbepaald (Mg).
9 Het proefvat isop een weeginstrument geplaatst. Het proefvat heeft zodanige afmetingen dat het proefstuk vrij-
elijk inhet proefvat kan bewegen. De inwendige middellijn Disbij voorkeur ten minste 250 mm.
10 Het proefstuk iscentrisch inhet proefvat geplaatst, waarbij de PVC-buisjes op de bovenrand van het proefvat
steunen. Kopvlak Eisnaar beneden gericht en volledig vrij van enige obstructie.
11 Op het proefstuk mogen latjes worden geplaatst die inoppervlak niet meer beslaan dan 10 %van het oppervlak
van kopvlak E'. Op deze latjes kan ballast worden geplaatst, bijvoorbeeld inde vorm van betonkubussen, om
opdrijven van het proefstuk tegen tegaan.
12 Het proefvat isaansluitend inkorte tijd gevuld met water tot een zodanige hoogte dat op het expositieoppervlak
A1 een waterdruk heerst die overeenkomt met een waterkolom Hvan 0,5 m of 1m. Dit tijdstip ishet aanvangs-
tijdstip van de proef.
13 Over de proefopstelling iseen dampdichte foliezak geplaatst om verdamping tevoorkomen.
14 Op regelmatige tijdstippen ishet water inhet proefvat aangevuld om de beoogde waterkolom Htehandhaven.
Dit mag ook worden gerealiseerd door een vlottersysteem.
15 De proefopstelling of het proefstuk isgewogen na 1,3,7,14, 28, 56, 70, 91 om zo de wateropname tebepalen
door externe waterdruk als functie van de expositieduur.
CROW-CUR Aanbeveling 59:2023 30
Figuur 4.Proefopstelling voor bepaling wateropname bij externe waterdruk
Aantal bepalingen
De wateropname isten minste drie maal bepaald. Proefstukken zijn afkomstig uit afzonderlijke monsters schuimbeton.
Bij een afnamecontrole mogen de metingen worden beperkt tot 28 dagen expositie.
Keuringscriterium
De wateropname na een bepaalde expositietijd isde massa van het proefstuk na deze expositietijd, verminderd met
de massa M.Een meetwaarde isuitgedrukt als massatoename per oppervlak (kg/m 2).
Het bedoelde oppervlak ishierbij gelijk aan A1. Per proefstuk iseen regressielijn bepaald van deze meetwaarden, als
functie van de logaritme van de expositietijd vanaf een dag na inzet. Vervolgens zijn de bepaalde regressielijnen
gemiddeld over het aantal bepalingen en ishet resultaat vastgelegd inde vorm van een gemiddelde regressieconstante
en -coëfficiënt (ijklijn voor afnamecontrole), met vermelding van de gehanteerde waterdruk. Voor de vaststelling
van de regressielijnen zijn de meetwaarden vanaf vier dagen expositietijd meegenomen.
De vastgestelde wateropname onder externe druk isten hoogste 15 %meer dan de opgeven of overeengekomen
waarde.
11.5.8 Vorstdooi bestandheid
Methode van onderzoek
De vorst-dooibestandheid isbepaald volgens NEN-EN 15304.
Aantal bepalingen
De bepaling isalleen nodig indien het schuimbeton aan vorst isblootgesteld.
Het aantal bepalingen isten minste 3.
Keuringscriterium
De samenhang van het schuimbeton isniet verloren gegaan. Desintegratie isniet opgetreden.
31 Keuring encontrole
11.5.9 Warmtegeleiding, warmteweerstand
Methode van onderzoek
De warmteweerstand isbepaald NEN-EN 12667. Voor de toe tepassen warmteweerstand inde praktijk, isdeze
bepaald volgens de NTA 8800.
Aantal bepalingen
De warmtegeleiding isop ten minste 10 proefstukken bepaald. De daaruit bepaalde waarde volgens NTA 8800 geldt
als warmtegeleiding van het schuimbeton.
Keuringscriterium
De vastgestelde warmtegeleiding voldoet ten minste aan de opgegeven of overeengekomen waarde.
11.5.10 Dampdoorlatendheid
Methode van onderzoek
De dampdoorlatendheid isbepaald volgens NEN-EN-ISO 12572, bekermethode.
Aantal bepalingen
Het aantal bepalingen isten minste 3.
Keuringscriterium
De bepaalde waterdampdiffusie wijkt ten hoogste 10 %afvan de opgegeven of overeengekomen waarde.
11.5.11 Krimp
Indien daaraan een eis isgesteld of de waarde bekend isverondersteld, isde krimp van het schuimbeton als volgt
bepaald.
Methode van onderzoek
De krimp isbepaald aan proefstukken met afmetingen van 100 x100 x400 mm 3.De afmetingen van de proefstukken
wijken ten hoogste 6%afvan de aangegeven waarden. Direct na het storten zijn de proefstukken gedurende zeven
dagen bewaard volgens NEN-EN 12390-2.
Daarna isbegonnen met de meting aan de proefstukken, opgesteld ineen ruimte van (20 ±2)oCen (50 ±5)%
relatieve luchtvochtigheid. De krimpvervorming isgemeten door wekelijks de lengteverandering teregistreren.
Er geldt:
1 De krimpvervorming isbepaald door de lengteverandering tedelen door de oorspronkelijke meetlengte.
2 De lengteverandering isgemeten over een lengte van (150 +/- 1)mm aan twee tegenover elkaar liggende, bekiste
langsvlakken.
3 Het gemiddelde van de beide metingen isde gemeten waarde van de krimpvervorming.
4 De meetpunten zijn aangebracht inde asvan de langsvlakken, met gelijke afstanden tot de boven- en de onderzijde
van het prisma.
5 De meetnauwkeurigheid isten minste 20x10 -6(l/l).
6 De eindvervorming isbereikt als ergedurende vier achtereenvolgende weken een lengteverandering isvastgesteld
die valt binnen de meetnauwkeurigheid. De meting mag dan worden gestopt.
7 De meting mag altijd beëindigd worden na een meetperiode van 51 weken.
Aantal bepalingen
De krimpvervorming isten minste driemaal worden bepaald. De individuele bepalingen zijn uit afzonderlijke monsters
afkomstig. Als niet anders isovereengekomen, zijn de proefstukken zeven dagen oud op het moment van beproeven.
Keuringscriterium
De krimp isberekend door het rekenkundig gemiddelde tebepalen van de gemeten eindvervormingen, afgerond
tot op 0,1 ?.
De krimp bedraagt niet meer dan de overeengekomen of opgegeven waarde.
11.5.12 Kruip
Indien daaraan een eis isgesteld of de waarde bekend isverondersteld, isde kruip van het schuimbeton als volgt
bepaald.
Methode van onderzoek
De kruip isbepaald aan proefstukken met afmetingen van 100 x100 x400 mm 3.De afmetingen van de proefstukken
wijken ten hoogste 6%afvan de aangegeven waarden. Direct na het storten zijn de proefstukken gedurende zeven
dagen bewaard volgens NEN-EN 12390-2.
CROW-CUR Aanbeveling 59:2023 32
Daarna isbegonnen met de meting aan de proefstukken, opgesteld ineen ruimte van (20 ±2)oCen (50 ±5)%
relatieve luchtvochtigheid.
Er geldt:
1 De kruip isbepaald door de proefstukken na 28 dagen verharding inlangsrichting centrisch op druk tebelasten
tot 1/3 xvan de gemiddelde kubusdruksterkte.
2 Deze belastingtoename iszodanig dat de vervorming 0,002 ? per seconde bedraagt.
3 De opgetreden vervorming, direct na het aanbrengen van de belasting, isbeschouwd als de elastische vervorming.
4 De belasting ismet een nauwkeurigheid van ten minste 2%gedurende een periode van 48 weken gehandhaafd.
5 De lengteverandering isgemeten over een lengte van (150 +/- 1)mm, aan twee tegenover elkaar liggende, bekiste
langsvlakken.
6 De lengteverandering iswekelijks geregistreerd.
7 De vervorming isbepaald door de lengteverandering tedelen door de oorspronkelijke meetlengte.
8 De meetpunten zijn aangebracht inde asvan de langsvlakken, met gelijke afstanden tot de boven- en de onderzijde
van het proefstuk.
9 De lengteverandering isgemeten tot op ten minste 20 x10-6(l/l)nauwkeurig.
10 Het gemiddelde van beide vervormingen isde waarde van de vervorming.
11 De eindvervorming isbereikt als ergedurende twee achtereenvolgende weken een lengteverandering isvastgesteld
die valt binnen de meetnauwkeurigheid. De meting mag dan worden gestopt.
12 De meting mag inieder geval worden beëindigd na een meetperiode van 48 weken.
Aantal bepalingen
De kruipvervorming isten minste driemaal bepaald. De individuele bepalingen zijn uit afzonderlijke monsters
afkomstig. Als niets anders isovereengekomen, zijn de proefstukken bij de start van de proef 28 dagen oud zijn.
Keuringscriterium
De kruip isgelijk aan de eindvervorming, verminderd met de elastische vervorming en de volgens 11.5.11 gemeten
krimp. De kruip isberekend als het rekenkundig gemiddelde van de gemeten eindvervormingen, afgerond tot op
0,1 %.
De kruip isten hoogste 10 %meer dan overeengekomen of opgegeven waarde.
11.5.13 Overige eigenschappen
Voor andere eigenschappen dan genoemd in11.5 en die zijn overeengekomen, isde wijze van bepalen vastgelegd.
Dit samen met het aantal bepalingen en de goed- en afkeurgrens.
Opmerking
Voorbeelden van eventueel nader overeen tekomen eigenschappen zijn:
Vermoeiing, waarbij gewezen wordt op NEN-EN 13894-2.
Trillingsabsorptie, waarbij gewezen wordt op resultaten van testen maar als alternatief ook het gebruik van
numerieke analyse.
11.6 Gerealiseerde constructie
11.6.1 Laagdikte
Methode van onderzoek
De laagdikte die isgerealiseerd isafgelezen van een daarvoor opgenomen baak inde constructie dan wel door boren
van een gat en opmeten met een lat met schaalverdeling.
Aantal bepalingen
Slechts indien er twijfel isaan de laagdikte, isdeze op ten minste 3plaatsen bepaald.
Keuringscriterium
De gemiddelde laagdikte voldoet ten minste aan de overeengekomen laagdikte. De laagste waarde bedraagt ten
minste 90 %van de overeengekomen laagdikte.
11.6.2 Afwijking van peil, vlakheid
Methode van onderzoek
Met behulp van een waterpastoestel isde hoogte bepaald van de bovenzijde van het schuimbeton tot op 1mm
nauwkeurig.
Aantal bepalingen
Ingeval van twijfel isde hoogteligging op ten minste 3plaatsen per 100 m2bepaald.
Keuringscriterium
De gemeten hoogte mag ten hoogste 10 mm liggen boven of onder een opgegeven peilmaat.
33 Keuring encontrole
Milieu, MKI-score,gezondheid 12
12.1 Milieu, MKI-score
Opmerking
Voor schuimbeton gelden ter indicatie MKI-scores tussen de ?4,50 en ?12,00. Dit wordt bepaald door onder meer
de hoeveelheid en type bindmiddelen en daarmee door de volumieke massa en/of sterkte die wordt toegepast. Dit
betekent dat het de voorkeur heeft geen hogere massa of sterkte tekiezen dan strikt noodzakelijk.
Schuimbeton iseen relatief bros materiaal. Dit betekent dat het zich eenvoudig laat verwijderen zonder veel energie
voor het slopen. Het materiaal isook goed herbruikbaar als bijvoorbeeld toeslag oftoevoeging aan beton en volledig
her tegebruiken. Eenvoudig omdat het doorgaans enkel bestaat uit cement en fijn toeslagmateriaal en bijvoorbeeld
geen betonstaal isopgenomen.
Met schuimbeton zijn grote volumes mogelijk met relatief beperkt materiaal gebruik. Omdat lucht op het werk wordt
toegevoegd, zijn minder transportbewegingen nodig voor het realiseren van een bepaald volume aan materiaal in
het werk. Omgekeerd geldt dat bij sloop, ook minder materiaal afgevoerd hoeft teworden en daarvoor dus minder
transport nodig is.
Toegepast als isolerende laag helpt het inhet beperken van de energievraag van de woning, het pand waar de isolatie
istoegepast.
12.2 Gezondheid
Bij de vervaardiging en het inhet werk brengen van schuimbeton gelden met betrekking tot veiligheid- en gezond-
heidsaspecten inhet algemeen dezelfde maatregelen als bij normaal beton.
CROW-CUR Aanbeveling 59:2023 34-------
Beheer en onderhoud 13
13.1 Waterpeil
Indien bij het ontwerp van een schuimbetonconstructie rekening isgehouden met een bepaald waterpeil, isinhet
beheer nagegaan of voorgenomen wijzingen van dit peil gevolgen heeft, zoals zetting of juist opdrijven van het
schuimbeton.
13.2 Ontgraven
Indien een evenwichtsconstructie istoegepast, isbij gedeeltelijk ontgraven van het bovenliggend pakket, rekening
gehouden met de kans op opdrijven van het
Reacties