1
Aanbeveling 110
Gietvloeren met cement als
bindmiddel
Cementgebonden gietvloeren mogen zich verheugen in een toenemende belangs\
telling.
Ten opzichte van de al veel langer bekende cementgebonden, gesmeerde dekv\
loer, ken-
merken cementgebonden gietvloeren zich door hun vloeibare karakter. De mortel is
daardoor aan te brengen met weinig of in het geheel geen verdichtingsene\
rgie.
Inmiddels is er voldoende ervaring opgedaan met het toepassen van deze p\
roducten om
hiervoor een technische grondslag vast te stellen in de vorm van een CUR\
-Aanbeveling.
In deze Aanbeveling zijn eisen en voorwaarden opgenomen voor de grondsto\
ffen, de
specie en de uitvoering van cementgebonden gietvloeren. Verder zijn eisen opgenomen
voor de wijze waarop keuring en controle kunnen worden uitgevoerd op de \
grondstoffen,
specie en mortel en van de daarmee vervaardigde gietvloer.
Belangrijk is dat de Aanbeveling nadrukkelijk uitgaat van het speci? ceren van de ge-
wenste eisen aan de cementgebonden gietvloer. De eisen moeten zijn ontleend aan een
analyse van het voorgenomen gebruik of de gewenste vloerafwerking. Het noemen van
bijvoorbeeld alleen de druksterkte is niet voldoende. Het is zelfs de vraag of de druk-
sterkte in veel gevallen wel maatgevend is.
Opdrachtgevers zullen meer dan voorheen vooraf moeten nadenken welke eis\
en maatge-
vend zijn en zullen deze eisen moeten overeenkomen door het noemen van w\
aarschijn-
lijk meer dan één aspect. Aan vloerenbedrijven is het de taak deze\
eisen te vertalen in een
materiaalkeuze en wijze van uitvoeren. Deze Aanbeveling biedt handvatten\
voor de spe-
ci ? catie van de gietvloer en geeft daarbij de grenzen aan waarbinnen het vloerenbedrijf
voldoet aan de prestaties die door de opdrachtgever zijn gevraagd.
De hoofdstukken in deze Aanbeveling zijn, afhankelijk van de inhoud, van\
belang voor
de opdrachtgever, het vloerenbedrijf en/of de specieleverancier. In bijlage C is deze rela-
tie vermeld.
Deze CUR-Aanbeveling heeft betrekking op cementgebonden gietvloeren die direct op
een draagvloer worden aangebracht, op een scheidingslaag of op een samen\
drukbaar
isolatiemateriaal. Daarbij geldt dat voor laatstgenoemde categorie ook w\
ordt gewezen op
NEN 2742, waarin speci ? eke eisen zijn opgenomen voor zwevende dekvloeren.
Deze herziene CUR-Aanbeveling is opgesteld door CUR-voorschriftencommissie 83
'Cementgebonden gietvloeren'. Op moment van publiceren van deze Aanbeveling was de
commissie als volgt samengesteld: ing. M. de Jonker (voorzitter), ir. C.A. van der Steen
(secretaris, rapporteur), ing. R.H.J. Albers, dr. ir. J. Blaakmeer, ir. E. Bruins (corresponde-
rend lid), B.H.A. van den Heuvel, R.A.G. Hurkmans, H. Roseboom, ing. R. Sagel,
ing. G.J. Speets, ir. E.M.M. Vermeulen, ir. J.M.H.J. Smit (coördinator), ir. Th. Monnier
(mentor).
Deze Aanbeveling is beoordeeld door NEN/CUR-commissie 353 078 /VC 37 'Dekvloeren'.
Redactionele bijlage bij cement 3/2007
CUR_110.indd 1CUR_110.indd 1 20-04-20 07 11:2 0:1420-04-2007 11:20:14
CUR-Aanbeveling 110
2
inhoud blz.
1 Onderwerp 4
2 Toepassingsgebied 4
3 Afwijking van de Aanbeveling 4
4 Termen en definities 4
5 Specificatie en op te geven eigenschappen 5
5 .1 Algemeen 5
5 .2 Opdrachtgever en vloerenbedrijf 5
5 .3 Vloerenbedrijf en mengsel- of specieleverancier 6
6 Classificatie 7
6 .1 Algemeen 7
6 .2 Typeaanduiding 7
6 .3 Sterkteklasse, druksterkte 7
6 .4 Sterkteklasse, buigtreksterkte 8
6 .5 Indrukweerstand vallende last 8
7 Materialen 8
7 .1 Bindmiddel 8
7 .1 .1 Cement 8
7 .1 .2 Vulstoffen met bindmiddelfunctie 8
7 .1 .3 Overige bindmiddelen 8
7 .2 Hulpstoffen 9
7 .3 Toeslagmaterialen 9
7 .4 Vulstoffen 9
7 .4 .1 Inerte vulstoffen 9
7 .4 .2 Vulstoffen met bindmiddelfunctie
9
7 .5 Aanmaakwater 10
7 .6 Vezels, wapening 10
7 .7 Kunstharsdispersie 10
7 .8 Toevoegingen 10
8 Eigenschappen mortel en specie 10
8 .1 Mortel 10
8 .1 .1 Druksterkte 10
8 .1 .2 Buigtreksterkte 10
8 .1 .3 Slijtweerstand 11
8 .1 .4 Overige mechanische eigenschappen 11
8 .1 .5 Droging 11
8 .1 .6 Uitzetting en krimp 11
8 .1 .7 Brandgedrag 11
8 .2 Specie 12
8 .2 .1 Vloeimaat 12
8 .2 .2 Speciestabiliteit 12
8 .2 .3 Open tijd/verwerkbaarheidsduur
12
9 Ondergrond- en omgevingscondities 12
9 .1 Ondergrond 12
9 .1 .1 Draagkracht en stabiliteit 12
9 .1 .2 Evenwijdigheid (vlakheid) 12
9 .1 .3 Voorbereiding 13
9 .2 Omgeving 14
9 .2 .1 Temperatuur en vocht 14
9 .2 .2 Tocht 15
9 .2 .3 Regen- en/of lekwater 15
9 .2 .4 Warmtestralingsbronnen 15
10 Vervaardigen specie 15
10 .1 Weeg- en meetwerktuigen 15
10 .2 Dosering 15
10 .3 Menging 15
10 .4 Specietemperatuur
C UR_110.indd 2CUR_110.indd 2 20-04-20 07 11:2 0:1820-04-2007 11:20:18
CUR-Aanbeveling 110
3
11 Vervaardigen gietvloer 16
11.1 Personeel 16
11 .2 Maatvoering 16
11 .3 Gietvloerdikte 16
11 .4 Voegen 17
11 .5 Kantstroken 17
11 .6 Verwerkingstijd 17
11 .7 Gietproces 18
11 .8 Nabewerking 18
11 .9 Vrijgeven 18
11 .10 Vochtbelasting en afwerking 18
12 Geschiktheidsonderzoek 18
13 Informatieoverdracht 19
14 Onvolkomenheden en herstel 19
14 .1 Scheuren 19
14 .2 Kleurverschil 19
14 .3 Luchtbellen, kratertjes 19
14 .4 Egalisatie, reparatie en verlijmen 20
15 Keuring en controle 20
15 .1 Algemeen 20
15 .2 Monstername 20
15 .3 Materialen 20
15 .3 .1 Bindmiddel 20
15 .3 .2 Toeslagmateriaal
20
15 .3 .3 Aanmaakwater 21
15 .4 Specie 21
15 .4 .1 Vervaardiging en monsterneming 21
15 .4 .2 Vloeimaat 21
15 .4 .3 Speciestabiliteit 22
15 .4 .4 Open tijd/verwerkbaarheidsduur 22
15 .4 .5 Specietemperatuur 23
15 .5 Mortelprisma's 23
15 .5 .1 Druksterkte 23
15 .5 .2 Buigtreksterkte 23
15 .5 .3 Overige eigenschappen volgens NEN-EN 13813 23
15 .5 .4 Droging 23
15 .5 .5 Uitzetting en krimp 24
15 .6 Gereedgekomen vloer 24
15 .6 .1 Gietvloerdikte 24
15
. 6 .2 Druksterkte 24
15 .6 .3 Buigtreksterkte 25
15 .6 .4 Indrukweerstand vallende last 25
15 .6 .5 Huidtreksterkte (potentiële huidtreksterkte) 25
15 .6 .6 Hechtsterkte 26
15 .6 .7 Evenwijdigheid (vlakheid) 27
15 .6 .8 Oppervlaktetextuur 27
16 Arbo- en milieuaspecten 27
Titels van vermelde normen, CUR-Aanbevelingen en beoordelingsrichtlijnen \
28
Bijlage A Eisen gekoppeld aan gebruik 31
Bijlage B Omschrijving BRE-screed test 33
Bijlage C Relatietabel 34
blz.
CUR_110.indd 3CUR_110.indd 3 20-04-20 07 11:2 0:1920-04-2007 11:20:19
CUR-Aanbeveling 110
4
1 Onderwerp
Deze CUR-Aanbeveling geeft de? nities, classi ? caties, eisen en beproevingsmethoden
voor cementgebonden gietvloeren. Tevens zijn hieraan gerelateerde eisen opgenomen
met betrekking tot de grondstoffen, de specie, de mortel en de verwerking hiervan. Ook
wordt ingegaan op de omgevingscondities, de ondergrond en de ingebruikna\
me.
Toelichting
Het ontwerp en de keuze moeten zijn gebaseerd op een analyse van onder me\
er
de gebruikseisen en belastingen, de draagvloer en de vloerbedekking die \
wordt
toegepast. Zie hiervoor de informatieve bijlage A. Op basis van deze analyse moe-
ten de eisen aan de gietvloer worden overeengekomen (zie hoofdstuk 5).
2 Toepassingsgebied
Deze CUR-Aanbeveling is van toepassing op cementgebonden gietvloeren die\
als dek-
vloer worden toegepast: direct op een draagvloer, op een scheidingslaag of op een isola-
tielaag.
De Aanbeveling is van toepassing op gietvloeren gemaakt met fabrieksmati\
g of semi-fa-
brieksmatig vervaardigde species.
Egalisatielagen kunnen volgens de de ? nitie in NEN-EN 13318 ook als dekvloer worden
beschouwd maar zijn geen onderwerp van deze Aanbeveling.
Toelichting 1
Een dekvloer levert in principe geen bijdrage aan de stijfheid en sterkt\
e van het
totale vloersysteem bestaande uit draagvloer, dekvloer en eventuele vloerafwer-
king.
Toelichting 2
De Aanbeveling beperkt zich tot de gietvloer. Eisen aan de isolatielaag in verband
met thermische of akoestische aspecten maken daarom geen onderdeel uit v\
an
deze Aanbeveling. Speci ? ek voor zwevende gietvloeren wordt verder verwezen
naar NEN 2742.
Toelichting 3
Met fabrieksmatig wordt bedoeld dat de specie op een centrale wordt verva\
ardigd
en als gereed product naar het werk wordt getransporteerd. Met semi-fabrieksma-
tig wordt bedoeld dat de specie op het werk wordt vervaardigd, gebruik m\
akend
van een mobiele menginstallatie, waarbij de grondstoffen fabrieksmatig z\
ijn ver-
pakt of zijn opgeslagen in silo's.
3 Afwijking van de Aanbeveling
In onderling overleg en met instemming van alle partijen mag van éé\
n of meer eisen in
deze Aanbeveling worden afgeweken. In de technische omschrijving en/of h\
et bestek
van het werk moet dan worden vermeld van welk aspect uit deze Aanbevelin\
g is afgewe-
ken en welke artikelen dit betreft.
In situaties waarin deze Aanbeveling niet voorziet, moet in onderling ov\
erleg tussen alle
betrokken partijen worden bepaald op welke wijze moet worden gehandeld.
4 Termen en definities
Voor de in deze Aanbeveling gebruikte termen en de ? nities wordt verwezen naar NEN-
EN 13318 , voorzover hieronder niet anders is vermeld of toegevoegd.
CUR_110.indd 4CUR_110.indd 4 20-04-20 07 11:2 0:1920-04-2007 11:20:19
CUR-Aanbeveling 110
5
Draagvloer: de vloer die zorgt voor de sterkte en stijfheid van de vloerconstructie \
en die in
staat is belastingen af te dragen naar ondersteunende bouwdelen, dan wel\
direct naar de
ondergrond.
Gietvloer: een ten minste 10 mm dikke dekvloer op een dragende ondergrond die bij het
aanbrengen niet noemenswaardig hoeft te worden verdeeld en die niet, tot nagenoeg niet
behoeft te worden verdicht.
Mengsel: het droge, nog niet gereageerde mengsel van bindmiddel en toeslagmateria\
al,
waaraan eventueel hulpstof(fen) en/of vulstof(fen) zijn toegevoegd.
Specie: het met water aangemaakte mengsel, waaraan eventueel nog hulpstof(fen) en/of
vulstof(fen) zijn toegevoegd, dat nog niet is verhard.
Mortel: de verharde specie.
Speciestabiliteit: het vermogen van de specie om, tot het tijdstip van einde binding, een
homogene samenstelling te behouden.
Vloerafwerking: de materialen die als afwerking op de gietvloer worden aangebracht.
C w: druksterkte van de gietvloer, bepaald op proefstukken uit het werk .
F w: buigtreksterkte van de gietvloer, bepaald op proefstukken uit het werk.
5 Specificatie en op te geven eigenschappen
5.1 Algemeen
Onderscheid wordt gemaakt tussen eigenschappen die ten minste moeten wor\
den over-
eengekomen en eigenschappen die, afhankelijk van de toepassing, addition\
eel overeen-
gekomen kunnen worden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen aspecten\
die over-
eengekomen moeten worden tussen opdrachtgever en vloerenbedrijf, alsook \
tussen
vloerenbedrijf en leverancier van de gietspecie of -mortel.
5.2 Opdrachtgever en vloerenbedrijf
De aan de gietvloer en vloeropbouw te stellen eisen moeten zijn ontleend\
aan het voorge-
nomen gebruik. Als indicatie is in bijlage A aangegeven wanneer welke ei\
sen bepalend
kunnen zijn. Voor zover voor een bepaalde eigenschap een klasse-indeling bestaat (zie\
hoofdstuk 6), moet deze worden aangehouden bij het speci ? ceren van de eisen.
Indien een eis aan de gietvloer wordt gesteld waarvoor in deze CUR-Aanbe\
veling geen
keuringsmethode is vastgelegd, moet bij de gestelde eis ook worden verme\
ld op welke
wijze deze wordt beoordeeld en wanneer de gietvloer geacht wordt te vold\
oen aan die eis.
Voor aanvang van het werk moet tussen de opdrachtgever en het vloerenbedr\
ijf ten min-
ste worden overeengekomen:
a. De typeaanduiding van de gewenste gietvloer, volgens 6.2 .
b. Of leidingen, anders dan vloerverwarming, in de gietvloer moeten worden \
opgeno- men en zo ja, waaruit deze bestaan.
c. De gemiddelde of minimale dikte van de gietvloer, in mm. Hierbij moet rekening worden gehouden met de uitgangspunten in 11.3 .
d. De relevante mechanische eigenschappen ontleend aan het gebruik, volgens\
bijlage A. Hierbij wordt opgemerkt:
? Voor de druksterkte in het werk moet gebruik worden gemaakt van de classi\
? catie
in 6.3 .
? Voor de buigtreksterkte in het werk moet gebruik worden gemaakt van de cl\
assi-
? catie in 6.4 .
? Voor de indrukweerstand tegen een vallende last moet gebruik worden gemaa\
kt
van de classi ? catie in 6.5 .
C UR_110.indd 5CUR_110.indd 5 20-04-20 07 11:2 0:1920-04-2007 11:20:19
CUR-Aanbeveling 110
6
? Voor de slijtweerstand is in deze Aanbeveling geen classi ? catie opgenomen. Voor
mogelijke klassen wordt verwezen naar NEN-EN 13813. Aanbevolen wordt de
slijtweerstand te speci ? ceren op basis van de 'Rolling Wheel' test.
e. De gewenste vlakheidsklasse volgens NEN 2747.
Toelichting
Indien geen vlakheidsklasse wordt overeengekomen, geldt volgens NEN 2747,
vlakheidsklasse 7. Om aan een bepaalde vlakheidsklasse te kunnen voldoen, moet
ook de ondergrond een bepaalde evenwijdigheid bezitten (zie 9.1 .2 ). Het is aan te
bevelen vooraf afspraken te maken wie voor het eventueel uitvlakken vera\
ntwoor-
delijk is.
f. Bij een gietvloer direct op de draagvloer of sprake moet zijn van hechtin\
g aan de draagvloer en eventueel een hechtsterkte.
Toelichting
Als de massa van de gietvloer tezamen met de draagvloer moet zorgen voor\
de
gewenste akoestische prestatie, is het wenselijk voor te schrijven dat d\
e gietvloer
aan de draagvloer hecht.
Indien in de gietvloer vloerverwarming wordt opgenomen, heeft een niet-hech-
tende gietvloer de voorkeur.
g. Of wapening in de gietvloer moet worden opgenomen en zo ja, waaruit deze\
be- staat.
h. Of voegen moeten worden aangebracht en zo ja waar en hoe breed.
i. De wijze waarop de gietvloer moet aansluiten op eventuele verticale bouw\
delen (toe- passen kantstroken, afwerking rondom leidingdoorvoeren en dergelijke). \
j. Of de gietvloer na uitharden moet worden geschuurd.
k. Of de gietvloer al dan niet wordt voorzien van een vloerafwerking.
De volgende aspecten kunnen additioneel worden overeengekomen:
l. Overige mogelijk relevante aspecten als genoemd in bijlage A.
De volgende informatie moet, voor zover relevant, door de opdrachtgever \
aan het vloe-
renbedrijf worden verstrekt:
m. Speci ? eke informatie over de inrichting van de bouwplaats waaronder de plaatsi\
ngs-
mogelijkheid van de mobiele menginstallatie of de bereikbaarheid van het\
werk voor
truckmixers.
5.3 Vloerenbedrijf en mengsel- of specieleverancier
Het vloerenbedrijf moet de door de opdrachtgever omschreven eisen vertale\
n in een
mortelspeci ? catie richting de specieleverancier. Tevens moet het vloerenbedrijf de voor
de verwerking relevante eigenschappen van de specie zo nodig overeenkome\
n.
Tussen het vloerenbedrijf en de mengsel- of specieleverancier moet, voor \
zover van toe-
passing, ten minste worden overeengekomen:
a. de druksterkteklasse ( C-waarde) en/of buigtreksterkteklasse ( F-waarde) gebaseerd op
NEN-EN 13813;
b. de vloeimaat van de per truckmixer aan te leveren specie of de hoeveelhe\
id water die bij de speciebereiding op de bouwplaats ten hoogste mag worden toegevoeg\
d, dan
wel de maximaal toelaatbare vloeimaat;
c. de laagdikte die moet worden gerealiseerd en eventueel de daaraan gerela\
teerde grootste korrelafmeting D
max.
CUR_110.indd 6CUR_110.indd 6 20-04-20 07 11:2 0:1920-04-2007 11:20:19
CUR-Aanbeveling 110
7
6 Classificatie
6.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt een aantal indelingen besproken die moeten worden\
gebruikt bij
het speci? ceren van de gewenste cementgebonden gietvloer. De classi ? catie omvat di-
verse aspecten. Niet elk aspect is altijd noodzakelijk om op te geven (zie hoofdstuk 5 en
bijlage A).
6.2 Typeaanduiding
Onderscheid wordt gemaakt tussen:
Gietvloer direct op een draagvloer (GD-D)
Een gietvloer die rechtstreeks op een draagvloer wordt aangebracht.
Gietvloer direct op een draagvloer met vloerverwarming (GD-D+V)
Een gietvloer die rechtstreeks op een draagvloer wordt aangebracht en wa\
arbij in de giet-
vloer vloerverwarming is opgenomen.
Gietvloer op een tussenlaag (GD-T)
Een gietvloer aangebracht op een dunne tussenlaag die op de draagvloer i\
s aangebracht.
Toelichting
Een tussenlaag kan bijvoorbeeld bestaan uit een enkele mm dikke foamlaag\
of folie.
Gietvloer op een tussenlaag met vloerverwarming (GD-T+V)
Een gietvloer aangebracht op een dunne tussenlaag die op de draagvloer i\
s aangebracht
en waarbij in de gietvloer vloerverwarming is opgenomen.
Zwevende gietvloer (GD-Z)
Een gietvloer die op een akoestische en/of thermische isolerende laag is\
aangebracht en
die volledig van andere opgaande delen van het gebouw, zoals wanden en leidingen, is
gescheiden.
Zwevende gietvloer met vloerverwarming (GD-Z+V)
Een gietvloer, voorzien van vloerverwarming, die op een akoestische en/of thermische \
isolerende laag is aangebracht en die volledig van andere opgaande delen\
van het ge-
bouw, zoals wanden en leidingen, is gescheiden. Toelichting
Behalve bovenstaande hoofdindeling wordt ook nog gesproken over gietvloe\
ren
op een holtevloer (GD-H) en gietvloeren direct op een funderingslaag, \
bijvoor-
beeld schuimbeton (GD-F). Omdat in beide gevallen sprake is van een dr\
aagvloer
(dragende ondergrond), kunnen beide ook worden beschouwd als een bijzo\
ndere
vorm van één van bovengenoemde vloertypen.
6.3 Sterkteklasse, druksterkte
Op basis van de druksterkte in het werk ( C w), bepaald volgens 15.6 .2 , worden cementge-
bonden gietvloeren ingedeeld in klassen als genoemd in tabel 1.
Toelichting
In NEN-EN 13813 zijn sterkteklassen gede ? nieerd, bepaald aan mortelprisma's.
Deze Aanbeveling neemt de gerede vloer als uitgangspunt, waarvoor speci ? eke
klassen zijn omschreven. Opgemerkt wordt dat voor gietvloeren zal gelden\
dat de
sterkte van de mortel bepaald volgens NEN-EN 13813 nagenoeg zal overeenko-
men met de gerealiseerde sterkte in het werk. Bij inzet van een mortelkwaliteit
C 20 mag ervan worden uitgegaan dat de sterkte in het werk ten minste gelijk\
is
aan de klasse C
w20 .
CUR_110.indd 7CUR_110.indd 7 20-04-20 07 11:2 0:1920-04-2007 11:20:19
CUR-Aanbeveling 110
8
Tabel 1
Minimale gemiddelde druksterkte cementgebonden gietvloeren op basis van \
proefstukken uit het werk, in N/mm 2
sterkteaanduiding C w5 C w7 C w12 C w16 C w20 C w25 C w30 C w35 C w40 C w50 C w60 C w70 C w80
druksterkte 1) 5 7 12 16 20 25 30 35 40 50 60 70 80 1) Elke individuele meetwaarde moet ten minste 85% bedragen van de opgegeven gemiddelde waarde.
6.4 Sterkteklasse, buigtreksterkte
Op basis van de buigtreksterkte in het werk ( F w), bepaald volgens 15.6 .3 , worden cement-
gebonden gietvloeren ingedeeld in klassen als genoemd in tabel 2.
Toelichting
Opgemerkt wordt dat de buigtreksterkte in het werk lastig te meten is. B\
ij giet-
vloeren zal de buigtreksterkte in het werk doorgaans weinig afwijken van\
de buig-
treksterkte gemeten aan mortelbalkjes. In NEN-EN 13813 is een klasse-indeling
opgenomen voor mortels, zie 8.1 .2 .
Tabel 2
Minimale gemiddelde buigtreksterkte cementgebonden gietvloeren op basis \
van proefstukken uit het werk, in
N/mm
2
sterkteaanduiding F w1 F w2 F w3 F w4 F w5 F w6 F w7 F w10 F w15 F w20 F w30 F w40 F w50
buigtreksterkte 1) 1 2 3 4 5 6 7 10 15 20 30 40 50 1) Elke individuele meetwaarde moet ten minste 85% bedragen van de opgegeven gemiddelde waarde.
6.5 Indrukweerstand vallende last
Op basis van de indrukking die ontstaat bij beproeving volgens bijlage B\
, worden giet-
vloeren met cement als bindmiddel ingedeeld in de klassen als genoemd in\
tabel 3.
Tabel 3 Classi ? catie op basis van indrukking
klasse A B C
indrukking maximaal (mm) 3 4 5
gebruikswaarde industrie kantoorgebouwen woongebouwen
Toelichting
De methode is ontleend aan de BRE-Screed test, vastgelegd in de Engelse \
BS
8204 -1 . De methode zegt iets over de weerstand die de gietvloer biedt tegen (\
ex-
treme) vallende lasten en kan daarmee als een graadmeter voor de gebrui\
kswaar-
de worden beschouwd.
7 Materialen
7.1 Bindmiddel
In deze Aanbeveling staan cementgebonden gietvloeren centraal. Dit betek\
ent dat ce-
ment het hoofdbindmiddel moet zijn.
7.1.1 Cement
Cement moet voldoen aan NEN-EN 197-1 .
7.1.2 Vulstoffen met bindmiddelfunctie
Vliegas moet voldoen aan NEN-EN 450 en CUR-Aanbeveling 94.
Gemalen gegranuleerde hoogovenslak moet voldoen aan BRL 9325.
Overige vulstoffen met een bindmiddelfunctie mogen alleen worden toegepast als de
geschiktheid daarvan is aangetoond en de toepassing is overeengekomen.
7.1.3 Overige bindmiddelen
Overige bindmiddelen die niet behoren tot of voldoen aan 7.1 .1 of 7.1 .2 , zijn alleen toe-
gestaan indien de geschiktheid is aangetoond en toepassing is overeengek\
omen.
C UR_110.indd 8CUR_110.indd 8 20-04-20 07 11:2 0:1920-04-2007 11:20:19
CUR-Aanbeveling 110
9
7.2 Hulpstoffen
Hulpstoffen moeten voldoen aan NEN-EN 934-2 .
7.3 Toeslagmaterialen
Het toeslagmateriaal moet bestaan uit ? jn en grof toeslagmateriaal van natuurlijke her-
komst en moet voldoen aan NEN-EN 13139 en NEN 3833.
Aanvullend of in afwijking van de eisen in NEN-EN 13139 geldt:
a. De verkleuring bij de beproeving van het toeslagmateriaal overeenkomstig\
15.2 van
NEN-EN 1744-1 mag die van kleurkaart A volgens 15.1 van NEN-EN 1744-1 niet over-
schrijden. Indien het toeslagmateriaal hieraan niet voldoet, mag het nie\
t worden toe-
gepast.
b. Het toeslagmateriaal mag niet in die mate verontreinigd zijn door zachte,\
met de hand te verpulveren bestanddelen, zoals houtskool en/of oerhout, dat het\
aantal put-
jes aan het oppervlak van de uitgevoerde gietvloer meer bedraagt dan het\
in tabel 4
opgegeven aantal. Tenzij hierover nadere afspraken zijn gemaakt, geldt dat geen her-
stelwerkzaamheden door de producent aan de betreffende gietvloer zijn vereist, in-
dien het aantal onvolkomenheden in de toplaag door zachte bestanddelen k\
leiner is
dan of gelijk is aan het aantal onvolkomenheden genoemd in tabel 4. Bij een groter
aantal onvolkomenheden moet in overleg met de opdrachtgever herstelwerk \
worden
uitgevoerd om de gebruikswaarde van de gietvloer op het gewenste niveau \
te bren-
gen.
Tabel 4
Aantal onvolkomenheden in het vloeroppervlak, ontstaan door zachte besta\
nddelen zoals oer-
hout en houtskool
grootte vloeroppervlak ten hoogste
toelaatbaar aantal ? 50 mm 2
10 m 2 6
100 m2 20
Toelichting
Met name met de hand te verpulveren en lichte bestanddelen in het toeslag\
materi-
aal zoals houtskool en oerhout kunnen in de sterk plastische specie eenv\
oudig naar
boven komen drijven. Om dergelijke deeltjes uit het toeslagmateriaal te \
verwijde-
ren, moet het materiaal veelal extra worden gezuiverd en zijn omvangrijk\
e keurin-
gen nodig om een geringe verontreiniging van het toeslagmateriaal vast t\
e stellen.
Daarom is uitgegaan van een toelaatbaar aantal putjes in de verharde gie\
tvloer.
Desgewenst kunnen afwijkende waarden worden overeengekomen.
7.4 Vulstoffen
7.4.1 Inerte vulstoffen
Steenmeel moet voldoen aan BRL 1804.
Overige vulstoffen mogen alleen worden toegepast als de geschiktheid is aangetoond en
toepassing is overeengekomen.
Toelichting
Vliegas kan desgewenst ook als inerte vulstof worden beschouwd.
7.4.2 Vulstoffen met bindmiddelfunctie
Verwezen wordt naar 7.1 .2 .
C UR_110.indd 9CUR_110.indd 9 20-04-20 07 11:2 0:2020-04-2007 11:20:20
CUR-Aanbeveling 110
10
7.5 Aanmaakwater
Aanmaakwater, niet zijnde leidingwater, moet voldoen aan NEN-EN 1008.
Op de bouwplaats mag voor de speciebereiding alleen leidingwater worden \
gebruikt.
Spoelwater dat vrijkomt bij het reinigen van installaties of transportmi\
xers mag slechts
dan worden gebruikt, wanneer dit water voldoet aan de genoemde eisen en \
de geschikt-
heid van het mengsel, vervaardigd met dit spoelwater, is aangetoond.
7.6 Vezels, wapening
Indien polypropyleenvezels worden toegevoegd om plastische krimpscheuren\
te voorko-
men, moet de werking hiervan zijn aangetoond op basis van CUR-Aanbevelin\
g 42.
Wapening in de vorm van bouwstaal moet voldoen aan NEN 6008.
7.7 Kunstharsdispersie
Eventueel toe te voegen kunstharsdispersies moeten bestand zijn tegen een\
hoog alka-
lisch milieu. De minimale ? lmvormingstemperatuur moet ten minste 5 °C bedragen.
7.8 Toevoegingen
Andere dan de hiervoor genoemde materialen mogen alleen worden toegepast\
indien de
geschiktheid is aangetoond en toepassing is overeengekomen.
8 Eigenschappen mortel en specie
8.1 Mortel
De in dit hoofdstuk beschreven eigenschappen betreffen die van de mortel zoals die op
de productielocatie worden bepaald door de producent c.q. leverancier.
8.1.1 Druksterkte
Voor zover een druksterkte van de mortel is overeengekomen moet deze, bep\
aald volgens
NEN-EN 13813, voldoen aan de overeengekomen druksterkteklasse.
Toelichting
Tabel 5 geeft de classi ? catie voor de druksterkte van een mortel zoals opgenomen
in NEN-EN 13813.
Tabel 5
Minimale druksterkten volgens NEN-EN 13813
sterkteaanduiding mortelbalkjes C5 C7 C12 C16 C20 C25 C30 C35 C40 C50 C60 C70 C80
druksterkte (N/mm 2) 5 7 12 16 20 25 30 35 40 50 60 70 80
8.1.2 Buigtreksterkte
Voor zover een buigtreksterkte van de mortel is overeengekomen moet deze,\
bepaald
volgens NEN-EN 13813, voldoen aan de overeengekomen buigtreksterkteklasse.
Toelichting
Tabel 6 geeft de classi ? catie voor de buigtreksterkte van een mortel zoals opgeno-
men in NEN-EN 13813. Niet grijs gemarkeerd zijn de thans gebruikelijke buig-
treksterkten weergegeven.
C UR_110.indd 10CUR_110.indd 10 20-04-20 07 11:2 0:2020-04-2007 11:20:20
CUR-Aanbeveling 110
11
Tabel 6
Minimale buigtreksterkten volgens NEN-EN 13813
sterkteaanduiding mortelbalkjes F1 F2 F3 F4 F5 F6 F7 F10 F15 F20 F30 F40 F50
buigtreksterkte (N/mm 2) 1 2 3 4 5 6 7 10 15 20 30 40 50
8.1.3 Slijtweerstand
Voor zover een slijtvastheid van de mortel volgens de classi ? catie in NEN-EN 13813 is
overeengekomen moet deze, bepaald volgens NEN-EN 13813, voldoen aan de overeenge-
komen klasse.
Geadviseerd wordt uit te gaan van de 'rolling wheel' test.
8.1.4 Overige mechanische eigenschappen
Voor zover van toepassing moeten de overige overeengekomen eigenschappen \
van de
mortel voldoen aan deze eisen.
8.1.5 Droging
Het drogingsgedrag van de mortel moet worden vastgelegd volgens 15.5 .4 , waarbij na ten
hoogste 28 dagen het evenwichtsvochtgehalte moet zijn bereikt.
Toelichting
Deze proef is opgenomen om zichtbaar te maken hoe snel het materiaal ond\
er
voorgeschreven condities zal drogen. De snelheid van drogen in de prakti\
jk is af-
hankelijk van de hoeveelheid vocht die nog in de omgevingslucht kan word\
en
opgenomen en is daarmee temperatuurafhankelijk. De droging in praktijksi\
tua-
ties kan dus afwijken van de drogingskarakteristiek bepaald onder labora\
torium-
condities. Lagere omgevingstemperaturen en hoge luchtvochtigheden in de \
ruim-
te vertragen de droging.
De hoeveelheid restvocht in de vloer die in de praktijk toelaatbaar is, \
wordt be-
paald door de toe te passen vloerafwerking. Bij een dampopen systeem en niet-
vochtgevoelige materialen mag het restvochtgehalte meer bedragen dan bij\
een
dampdicht systeem met vochtgevoelige materialen.
8.1.6 Uitzetting en krimp
Gietvloeren zijn onderhevig aan vervormingen, onder meer door krimp. Als \
gevolg van
de uitzetting of krimp van de mortel mag bij een hechtende gietvloer dir\
ect op een draag-
vloer geen onthechting van de gietvloer ontstaan.
Krimp of uitzetting mag niet leiden tot scheuren die afbreuk doen aan he\
t technisch
functioneren van de gietvloer. Toelichting
In verband met scheuren wordt gewezen op 14.1 . Scheuren kunnen om estheti-
sche of functionele redenen (vloeistofdichtheid) ongewenst zijn. In vo\
orkomende
gevallen zullen dan ook expliciet nadere eisen aan scheuren moeten worde\
n vast-
gelegd. De plaats van scheuren en het ontstaan van scheuren kan worden b\
eïn-
vloed door het aanbrengen van voegen.
Wapening voorkomt scheuren niet. Wel kan met wapening de scheurwijdte wor-
den beheerst, onder de voorwaarde dat een relatief hoog wapeningspercent\
age (>
0 ,55 %) wordt toegepast.
8.1.7 Brandgedrag
Voor een cementgebonden gietvloer mag bij gebruikelijke samenstellingen w\
orden uit-
gegaan van een brandgedrag volgens klasse A 1
? , bepaald volgens NEN-EN 13501-1 .
C UR_110.indd 11CUR_110.indd 11 20-04-20 07 11:2 0:2020-04-2007 11:20:20
CUR-Aanbeveling 110
12
Toelichting
Het bovenstaande is gebaseerd op het feit dat het volumeaandeel organisch\
materiaal
minder bedraagt dan 1%. Volgens het besluit 96/603 /EC van de Europese Commissie
mag het materiaal dan als onbrandbaar worden aangemerkt. Indien het perc\
entage
hoger is, moet het brandgedrag worden getest volgens NEN-EN 13501-1 .
Opgemerkt wordt dat bij een dekvloer die wordt voorzien van een vloerafw\
erking
geen eis geldt voor het brandgedrag.
8.2 Specie
8.2.1 Vloeimaat
De vloeimaat van de specie moet, bepaald volgens 15.4 .2 , bij a ? evering op het werk ten
minste 180 mm bedragen of een hogere waarde indien dit is overeengekomen.
8.2.2 Speciestabiliteit
De waterafscheiding aan het specieoppervlak, bepaald volgens 15.4 .3 , mag ten hoogste
25 gram bedragen.
Tijdens de beproeving mag geen zichtbare laag- of schuimvorming optreden.\
8.2.3 Open tijd/verwerkbaarheidsduur
De open tijd/verwerkbaarheidsduur van de specie, bepaald volgens 15.4 .4 , moet door de
leverancier worden bepaald en opgegeven.
De open tijd/verwerkbaarheidsduur moet zodanig zijn dat de specie binnen\
deze tijd kan
worden gemengd, getransporteerd en verwerkt. Daarbij geldt dat de verwer\
kingstijd bij
a ? evering op het werk ten minste moet bedragen de tijd die nodig is om de \
specie te kun-
nen verwerken bij een stortcapaciteit van 8 m
3 per uur, vermeerderd met 15 minuten.
9 Ondergrond- en omgevingscondities
9.1 Ondergrond
9.1.1 Draagkracht en stabiliteit
De draagvloer (dragende ondergrond) moet voldoende draagkrachtig en st\
abiel zijn.
Toelichting
Met stabiel wordt bedoeld dat de draagvloer de optredende belastingen kan\
opne-
men en een zodanige stijfheid heeft dat onder gebruiksbelasting geen of nage-
noeg geen dynamische trillingen ontstaan.
Betonnen en houten draagvloeren zullen als gevolg van kruip in verloop v\
an tijd
gaan doorbuigen. Indien op een dergelijke draagvloer een hechtende gietv\
loer
wordt aangebracht, zal als gevolg van de spanningen op het grensvlak op \
termijn
onthechting kunnen ontstaan.
Bij vrijdragende vloeren zijn scheuren mogelijk door verschillen in vervo\
rmingen
en doorbuiging van de samenstellende elementen (zie bijlage A).
Als isolatie kan beschadigen bij belopen, kunnen voorzieningen worden aa\
nge-
bracht om dit te voorkomen. Deze voorzieningen maken geen deel uit van d\
e ge-
bruikelijke werkzaamheden door het vloerenbedrijf.
9.1.2 Evenwijdigheid (vlakheid)
De vlakheid van de dragende ondergrond moet zodanig zijn dat wordt volda\
an aan de
overeengekomen vlakheidsklasse voor de gietvloer, maar moet ten minste voldoen aan
vlakheidsklasse 7 volgens NEN 2747.
CUR_110.indd 12CUR_110.indd 12 20-04-20 07 11:2 0:2020-04-2007 11:20:20
CUR-Aanbeveling 110
13
Toelichting
De benodigde vlakheid van de ondergrond wordt onder meer bepaald door de\
laagdikte van de gietvloer en de eis aan de vlakheid. Er wordt op geweze\
n dat een
onvlakke ondergrond invloed heeft op het materiaalverbruik, zeker indien een
minimumdikte is overeengekomen.
Ontoelaatbare (lokale) onvlakheden in de draagvloer moeten voor het aa\
nbrengen van de
gietvloer met daartoe geschikte middelen worden uitgevlakt of worden ver\
wijderd.
9.1.3 Voorbereiding
In verband met de voorbewerkingen van de ondergrond wordt onderscheid ge\
maakt in:
A. Algemene eisen.
B. Aanvullende eisen voor vloertype GD-D(+V) en GD-T(+V).
C. Aanvullende eisen voor vloertype GD-Z(+V).
A. Algemene eisen
De volgende eisen en aandachtspunten gelden onafhankelijk van het type g\
ietvloer:
? Geschiktheid dragende ondergrond
De dragende ondergrond moet zodanig worden voorbereid dat de eigenschapp\
en van de gietvloer niet nadelig worden beïnvloed door de ondergrond of stof\
fen die in de
ondergrond aanwezig zijn.
Contact tussen een cementgebonden gietvloer en gipsgebonden wanden moet w\
or- den voorkomen.
? Opheffen of verminderen zuigkracht
Overmatige zuiging van de dragende ondergrond en eventuele binnenwanden \
moet worden voorkomen.
Toelichting
De zuiging is te verminderen door een voorstrijklaag aan te brengen of e\
en folie
toe te passen (gietvloer op scheidingslaag). Een alternatief is het vo\
orbevochtigen
van de dragende ondergrond met water waarbij, indien noodzakelijk, de on\
der-
zijde van de aangrenzende wanden wordt meegenomen. Vanwege plaatselijke
verschillen in zuiggedrag van de dragende ondergrond is het zaak extra a\
andacht
te besteden aan het op een juiste manier bevochtigen van de ondergrond. \
De vor-
ming van plassen op de dragende ondergrond moet in alle gevallen worden \
voor-
komen.
Bij het voorbevochtigen met water wordt de droogtijd verlengd.
? Folie
Voor zover een folie onder de gietvloer wordt aangebracht, moet deze vrij\
zijn van plooi-
en. De naden moeten met voldoende overlap worden aangebracht en afgeplak\
t.
? Verhinderen weglekken specie
Naden, kieren, afzettingen, sparingen en leidingdoorvoeren moeten vooraf \
op een zoda-
nige manier worden dichtgemaakt, dat weglekken van de specie wordt voork\
omen.
? Beugelen leidingen, metalen onderdelen
Leidingen die kunnen opdrijven in de gietspecie moeten deugdelijk aan de\
ondergrond
zijn bevestigd.
CUR_110.indd 13CUR_110.indd 13 20-04-20 07 11:2 0:2020-04-2007 11:20:20
CUR-Aanbeveling 110
14
B. Aanvullende eisen voor vloertype GD-D(+V) en GD-T(+V)
Voor gietvloeren direct op de draagvloer geldt additioneel:
? Vervormingen door krimp
Bij een gietvloer die direct op een relatief nieuwe vrijdragende draagvlo\
er wordt aan-gebracht, moet er rekening mee worden gehouden dat ter plaatse van de pl\
aatnaden
scheuren kunnen ontstaan door krimp van de draagvloer (zie bijlage A).\
? Reinigen ondergrond
Om opdrijven van licht materiaal te voorkomen, is het raadzaam de draagv\
loer "be-zemschoon" te maken. Hierbij moet bij voorkeur gebruik worden gemaakt van een
industriestofzuiger, met name voor het verwijderen van losse delen tussen eventueel
op de vloer gebeugelde leidingen.
? Verhinderen vochttoetred ing naar de gietvloer
Als tijdens het gebruik van de vloer vochttransport naar de gietvloer wo\
rdt verwacht
vanuit de omringende constructie, moet hiermee rekening worden gehouden \
bij de
keuze van de toe te passen materialen en vloerafwerking. In het algemeen\
is het beter
vochttransport naar de gietvloer te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld door\
het aan-
brengen van een waterdampremmende laag (folie) tussen de draagvloer en de giet-
vloer. Deze laag moet tegen de opgaande bouwdelen worden opgezet, tot boven h\
et
eindniveau van de uiteindelijke vloerafwerking. De dampremming van de la\
ag (folie)
moet groter zijn dan de dampremming van de aan te brengen vloerafwerking\
.
Voor hechtend aan te brengen gietvloeren direct op een draagvloer geldt a\
anvullend op of
in afwijking van voorgaande aspecten:
? Voorbehandelen ondergrond
Nagegaan moet worden welke maatregelen noodzakelijk zijn om de overeengek\
omen hechtsterkte te bereiken. De ondergrond moet in elk geval een potentië\
le hechtsterk-
te bezitten die groter is dan de vereiste hechtsterkte.
Toelichting
De maatregelen voor het realiseren van een hechtende gietvloer kunnen be\
staan
uit het vooraf opruwen van een betonnen draagvloer en/of het aanbrengen \
van
een hechtlaag.
C. Aanvullende eisen voor vloertype GD-Z(+V)
Voor aanvullende eisen voor zwevende dekvloeren wordt verwezen naar NEN 2742.
9.2 Omgeving
9.2.1 Temperatuur en vocht
De temperatuur in de ruimte waar de vloer wordt aangebracht moet tijdens\
het aanbren-
gen en aansluitend gedurende ten minste drie etmalen vorstvrij zijn en m\
ag ten hoogste
30 °C bedragen. De temperatuur van de ondergrond moet gedurende genoemd\
e periode
eveneens binnen het genoemde temperatuurgebied liggen.
De specietemperatuur mag als gevolg van de omgevingscondities of de temp\
eratuur van
de ondergrond niet beneden de 5 °C dalen.
Tijdens het aanbrengen van de gietvloer en aansluitend gedurende ten mins\
te twee et-
malen daarna mag geen overmatige verdamping van het vocht uit de vloer p\
laatshebben.
Indien de relatieve luchtvochtigheid in de ruimte gedurende deze periode\
ten minste
80 % bedraagt, zijn geen maatregelen noodzakelijk, tenzij de producent/leve\
rancier an-
ders voorschrijft. Bij een lagere relatieve luchtvochtigheid dan 80% moet de vloer worden
voorzien van een dampremmende laag. Deze kan bestaan uit folie of een na\
behande-
lingsmiddel met een vochtvasthoudend vermogen van ten minste 70%, bepaald volgens
bijlage A van NEN 2743.
CUR_110.indd 14CUR_110.indd 14 20-04-20 07 11:2 0:2120-04-2007 11:20:21
CUR-Aanbeveling 110
15
9.2.2 Tocht
De ruimte waarin de gietvloer wordt aangebracht, moet tijdens het aanbre\
ngen en aan-
sluitend gedurende ten minste drie etmalen zodanig worden afgeschermd, d\
at luchtver-
plaatsingen in de ruimte worden voorkomen die leiden tot beschadiging, v\
ervuiling, te
snelle uitdroging of golving van het vloeroppervlak.
9.2.3 Regen- en/of lekwater
De ruimte waarin de gietvloer wordt aangebracht, moet vanaf het aanbreng\
en van de
gietvloer beschermd zijn tegen het direct dan wel indirect toetreden van\
regen- en/of
lekwater. Tijdens het aanbrengen van de gietvloer mogen op de ondergrond geen plass\
en
aanwezig zijn of ontstaan.
9.2.4 Warmtestralingsbronnen
De gietvloer mag tijdens het aanbrengen en aansluitend gedurende ten min\
ste drie et-
malen, niet worden blootgesteld aan een sterke plaatselijke oppervlakteo\
pwarming of
versnelde vochtverdamping door bijvoorbeeld vloerverwarming, directe zon\
instraling
en/of andere warmtestralingsbronnen.
10 Vervaardigen specie
10.1 Weeg- en meetwerktuigen
De toegepaste weeg- en meetwerktuigen moeten zijn toegelaten door het Nederlands
Meetinstituut B.V., dan wel door een in het land van productie aangewezen instituut voor \
het kalibreren.
Alle weegwerktuigen, inclusief bijbehorende registratieapparatuur, moeten voldoen aan
de eisen van NEN-EN 45501, voor een klasse IIII weegwerktuig, alsmede de overige eisen
bij of krachtens de IJkwet gesteld.
10.2 Dosering
Bindmiddel, toeslagmateriaal, eventuele vulstoffen en eventueel (fabrieksmatig) toe te
voegen water moeten worden gedoseerd in door de producent aangegeven mas\
sa- of vo-
lumeverhoudingen met een onnauwkeurigheid van ten hoogste 2% van de aangegeven
hoeveelheid.
Eventuele hulpstof(fen) en/of kleurstof(fen) alsmede alle overige materialen die worden
toegevoegd, moeten met een onnauwkeurigheid van ten hoogste 3% van de aangegeven
hoeveelheid worden gedoseerd, tenzij de producent anders schriftelijk heeft vastgelegd
en voorgeschreven.
Toelichting
Voor zover mengverhoudingen zijn opgegeven in percentages, geldt dat de o\
n-
nauwkeurigheid betrekking heeft op de afwijking van dit percentage en niet abso-
luut is.
10.3 Menging
Eventuele vul- en hulpstoffen moeten in een door de producent voorgeschreven volgorde
aan het mengsel of de specie worden toegediend en ingemengd.
De grondstoffen en het water moeten mechanisch zodanig worden gemengd dat een
homogeen mengsel of homogene specie wordt verkregen zonder kluiten. Toelichting
De mengtijd wordt onder meer bepaald door de aanwezigheid van vloeimidde\
len.
De menging moet voldoende lang zijn om het vloeimiddel te activeren.
10.4 Specietemperatuur
De specietemperatuur mag niet meer bedragen dan 30 °C en niet minder zijn dan 5 °C.
C UR_110.indd 15CUR_110.indd 15 20-04-20 07 11:2 0:2120-04-2007 11:20:21
CUR-Aanbeveling 110
16
11 Vervaardigen gietvloer
11.1 Personeel
De gietvloer moet worden aangebracht door voldoende geschoold en deskund\
ig perso-
neel.
Ten minste één persoon moet een opleiding gevolgd hebben overeenkom\
stig niveau II
Dekvloerlegger met verplichte keuze 'Cement- en anhydrietgebonden gietdekvloeren' of
over ten minste twee jaar relevante praktijkervaring beschikken.Toelichting
Met voldoende geschoold en deskundig wordt bedoeld dat de betreffende functio-
naris een proeve van bekwaamheid met goed gevolg heeft afgelegd, of dat zijn
bekwaamheid door proefresultaten van eerder uitgevoerde gietvloeren is g\
eble-
ken. De bedoelde opleiding wordt verzorgd door het ROC Midden-Nederland,
unit Gildevaart te Nieuwegein.
11.2 Maatvoering
Bij het aanbrengen van de specie moet voortdurend worden nagegaan of dit \
voldoende
nauwkeurig plaatsheeft volgens de overeengekomen detailleringwijze, in de juiste ruim-
ten en dat de overeengekomen gemiddelde of minimale laagdikte wordt gere\
aliseerd.
Controle op de juiste hoogte moet plaatshebben door middel van waterpasse\
n of door
middel van het vooraf aanbrengen van op de gewenste hoogte afgestelde hu\
lpmiddelen.
11.3 Gietvloerdikte
Voor de gietvloerdikte, bepaald volgens 15.6 .1 , moet ten minste gelden:
? Geen kleinere dikte dan 10 mm voor een dekvloer GD-D of GD-T.
? Voor een vloertype GD-Z (zwevende dekvloer) moet de gietvloerdikte word\
en bepaald
op basis van NEN 2742.
? De te realiseren dikte van de gietvloer mag niet kleiner zijn dan vijf m\
aal de grootste
korrelafmeting van het toeslagmateriaal, tenzij anders is overeengekomen\
.
? De minimale en maximale laagdikte die met een bepaald product is toegest\
aan, moet
worden gerespecteerd.
Additioneel geldt bij aanwezigheid van leidingen:
? Bij een vloertype GD-D en GD-T geldt dat de dikte van de gietvloer boven \
geïsoleerde
warmwaterleidingen en overige leidingen, niet zijnde vloerverwarming, te\
n minste
15 mm moet bedragen. Voor een vloertype GD-Z geldt een dekking van ten minste
25 mm.
? Voor alle vloertypen geldt dat de dikte van de gietvloer boven leidingen \
van een vloer-
verwarmingssysteem met buizen, ten minste 25 mm moet bedragen.
? Warmwaterleidingen in de vloer mogen niet leiden tot een grotere oppervla\
ktetempe-
ratuur van de gietvloer dan 40 °C.
Toelichting
Het opnemen van niet geïsoleerde warmwaterleidingen in de vloer vergro\
ot de
kans op gebreken in de gietvloer en moet daarom worden voorkomen. Hoge lei-
dingtemperaturen kunnen aanleiding geven tot schade aan de gietvloer of \
vloeraf-
werking.
De dekking bij vloerverwarming is mede uit oogpunt van comfortoverweging\
en.
C UR_110.indd 16CUR_110.indd 16 20-04-20 07 11:2 0:2120-04-2007 11:20:21
CUR-Aanbeveling 110
17
11.4 Voegen
In de gietvloer moeten, overeenkomstig hetgeen hierover is afgesproken, \
voegen worden
aangebracht.
Dilatatievoegen moeten worden gemaakt door het inzagen over de volle hoo\
gte en het
stellen van een dilatatiepro? el, dan wel voorafgaand of tijdens het storten op die plaatsen
een onderbreking te maken.
Krimpvoegen mogen worden ingezaagd, waarbij de zaagdiepte ten minste
1/3 van de
hoogte moet zijn.
Inzagen moet plaatshebben zodra de gietvloer beloopbaar is.
In de draagvloer aanwezige dilataties moeten bij een gietvloer direct op\
de draagvloer of
op een scheidingslaag, altijd worden doorgezet in de gietvloer. Bij een zwevende gietvloer
moet de noodzaak van het doorzetten worden nagegaan.
Leidingen die een dilatatievoeg kruisen moeten zijn voorzien van mantelb\
uizen met een
lengte van ten minste 0,2 m.
Toelichting
Als inzagen te laat plaatsheeft, kunnen alsnog op onbedoelde plaatsen scheuren
ontstaan. Het maken van onderbrekingen tijdens het storten biedt daarom meer
zekerheid.
11.5 Kantstroken
Bij een zwevende gietvloer en een vloer op een scheidingslaag moeten lang\
s alle omrin-
gende en ingesloten opgaande bouwdelen kantstroken worden toegepast. Bij een niet-
hechtende gietvloer op een dragende ondergrond, moet het al dan niet toe\
passen van een
kantstrook worden overeengekomen.
Voor de benodigde dikte en eisen aan de kantstrook wordt verwezen naar NE\
N 2742.
Kantstroken moeten worden aangebracht tot boven het eindpeil van de uite\
indelijke
vloerafwerking.
Toelichting
Kantstroken maken een vrije vervorming ten opzichte van omringende bouwd\
e-
len mogelijk. Bij krimp van een dragende ondergrond zal de gietvloer daardoor
niet op drukspanning worden belast.
11.6 Verwerkingstijd
De specie moet worden verwerkt binnen de door de leverancier/producent o\
pgegeven
open tijd/verwerkbaarheidsduur, waarbij de verwerkingstijd na aanleveren van de specie
op het werk evenwel niet minder mag zijn dan de tijd die nodig is om de \
specie te verwer-
ken bij een pompcapaciteit van 8 m
3 per uur, vermeerderd met 15 minuten.
Om de verwerkbaarheid op peil te houden, mag alleen mengenergie worden t\
oegevoegd.
Toevoegen van water of andere stoffen om de vloeimaat te vergroten, is niet toegestaan.
Toelichting
Wanneer de beschikbare verwerkingstijd van een reeds afgeleverde specie o\
ver-
schreden dreigt te worden, is contact met de leverancier/producent wense\
lijk om
vast te stellen hoe moet worden gehandeld.
CUR_110.indd 17CUR_110.indd 17 20-04-20 07 11:2 0:2120-04-2007 11:20:21
CUR-Aanbeveling 110
18
11.7 Gietproces
Zonodig moet de vloer in vakken worden verdeeld om de specie binnen de be\
schikbare
verwerkingstijd te kunnen verwerken.
Ter plaatse van beëindigingen van deze vakken, een dagproductie of lan\
gdurige onder-
brekingen in het productieproces, moet een (tijdelijke) bekisting word\
en aangebracht
om wegvloeien van specie uit het reeds gegoten vak te voorkomen.
De per arbeidsgang opgebrachte laagdikte mag niet meer bedragen dan een \
eventueel
door de leverancier opgegeven laagdikte die ten hoogste in één arb\
eidsgang mag worden
aangebracht.
11.8 Nabewerking
Onmiddellijk na het gieten van de specie, maar uiterlijk voor het eventu\
eel ontstaan van
waterafscheiding, moet het oppervlak worden nabewerkt om de gewenste vla\
kheid te
verkrijgen en luchtinsluitingen te voorkomen.
Indien dit is overeengekomen, moet een eventueel gevormd huidje worden v\
erwijderd
op het overeengekomen tijdstip.
Het bereiken van een bepaalde huidtreksterkte kan een nadere bewerking no\
odzakelijk
maken, bijvoorbeeld schuren van het oppervlak. Indien een huidtreksterkt\
e is overeenge-
komen, zullen de eventuele bewerkingen om de huidtreksterkte te halen do\
or of namens
het vloerenbedrijf moeten worden uitgevoerd.
Aan de ruwheid van het oppervlak van de gietvloer worden in deze Aanbeve\
ling geen ei-
sen gesteld. Wanneer het vloeroppervlak een bepaalde mate van ruwheid moet hebben,
moeten de opdrachtgever en het vloerenbedrijf vooraf de ruwheid van het \
vloeroppervlak
overeenkomen door een textuurdiepte op te geven en/of de mate van ruwhei\
d vast te leg-
gen aan de hand van een referentiemonster.
11.9 Vrijgeven
Na beëindiging van het gietproces moeten maatregelen worden genomen om\
vroegtij-
dige ingebruikname van de gietvloer te voorkomen. Het vloerenbedrijf moet de gietvloer
vrijgeven voor gebruik of verder bouwverkeer.
11.10 Vochtbelasting en afwerking
Aan het gebruik in combinatie met vochtbelasting worden geen nadere eise\
n gesteld.Toelichting
Voor zover er sprake is van vochtbelasting moet er rekening mee worden ge\
hou-
den dat een cementgebonden mortel hoog alkalisch kan zijn. Dit is van be\
lang bij
bijvoorbeeld de keuze van de vloerafwerking en daarbij te gebruiken lijm\
en. Deze
mogen niet verzeepbaar zijn.
Een vloerafwerking mag pas worden aangebracht als de gietvloer een vocht\
per-
centage heeft bereikt dat door de leverancier van de vloerafwerking is aangege-
ven.
12 Geschiktheidsonderzoek
Een geschiktheidsonderzoek moet worden uitgevoerd indien wordt afgeweken\
van de
eisen in deze Aanbeveling en/of er onvoldoende ervaring is met één\
of meer grondstof-
fen waaruit de specie wordt samengesteld. Bij het geschiktheidsonderzoek moet tevens
worden nagegaan of aanvullende eisen moeten worden gesteld met betrekkin\
g tot het
bindmiddel of de daarmee vervaardigde specie, mortel en/of gietvloer.
De aard en omvang van een geschiktheidsonderzoek moet zodanig zijn dat k\
an worden
vastgesteld dat wordt voldaan aan de overige eisen in deze Aanbeveling, \
of aan overeen-
gekomen eisen op basis hiervan.
C UR_110.indd 18CUR_110.indd 18 20-04-20 07 11:2 0:2120-04-2007 11:20:21
CUR-Aanbeveling 110
19
13 Informatieoverdracht
Op de verpakking, de a? everbon of een ander schriftelijk document moeten ten minste
worden vermeld de items als genoemd in hoofdstuk 8 van NEN-EN 13813:2002 .
Toelichting
In dit hoofdstuk van NEN-EN 13813 worden genoemd:
? de aanduiding, type codering;
? de product- of de handelsnaam;
? de hoeveelheid (in volumehoeveelheid);
? de productiedatum en houdbaarheid;
? het productienummer of de batch;
? de maximale korrel of de laagdikte waarin het product mag worden aange-
bracht;
? instructies voor het mengen en de verwerking;
? veiligheid- en gezondheidskenmerken en aanduidingen;
? naam en adres van leverancier of producent.
De producent/leverancier moet verder over informatiebladen beschikken wa\
arin
zijn opgenomen:
? de open tijd van het mengsel of de specie en de wijze waarop hieruit de \
ver-
werkingstijd kan worden bepaald;
? karakteristieke eigenschappen, waaronder het drogingsgedrag van de morte\
l;
? randvoorwaarden voor transport, levering, opslag en verwerking van het
mengsel of de specie.
14 Onvolkomenheden en herstel
14.1 Scheuren
Indien:
? de gietvloer hechtend of op een scheidingslaag is aangebracht;
? op de gietvloer een vloerafwerking wordt aangebracht,
zijn scheuren tot een wijdte van 0,3 mm geen reden tot afkeur, tenzij hierover andere
afspraken zijn gemaakt.
In alle overige gevallen zal een onafhankelijk deskundige een gemotiveer\
d oordeel moe-
ten geven over de mate waarin eventueel opgetreden scheuren toelaatbaar \
zijn.
Toelichting
Uit hygiënisch oogpunt of in verband met de vloeistofdichtheid kunnen \
scheuren
van 0,3 mm of minder wel een probleem opleveren. In dat geval zal vooraf moeten\
worden overeengekomen dat scheuren niet toelaatbaar zijn.
14.2 Kleurverschil
Kleurverschillen in het vloeroppervlak zijn mogelijk. Aan kleurverschil \
wordt in deze
Aanbeveling geen eis gesteld. Toelichting
Variaties in kleur kunnen het gevolg zijn van kleurverschillen in de toeg\
epaste
materialen en doen geen afbreuk aan de technische prestatie van de gietv\
loer.
14.3 Luchtbellen, kratertjes
Luchtbellen en/of kratertjes kunnen bijvoorbeeld ontstaan door overmatige\
zuiging van
de ondergrond of het ontwijken van lucht rondom leidingen. Daar waar dez\
e onvolko-
menheden een probleem voor de uiteindelijke vloerafwerking vormen, kunne\
n ze door
schuren worden verwijderd of worden gevuld met een reparatiemateriaal.
C UR_110.indd 19CUR_110.indd 19 20-04-20 07 11:2 0:2120-04-2007 11:20:21
CUR-Aanbeveling 110
20
14.4 Egalisatie, reparatie en verlijmen
Materialen voor reparatie en egalisatie moeten cementgebonden zijn of bes\
taan uit een
kunsthars.
15 Keuring en controle
15.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe de in deze Aanbeveling gestelde ei\
sen moeten
worden getoetst en gecontroleerd. Daarbij wordt in voorkomende gevallen \
onderscheid
gemaakt in productiecontrole en uitvoeringscontrole. Productiecontrole h\
eeft plaats door
de specieleverancier, c.q. specieproducent op basis van op de productielocatie genomen
monsters. Bij uitvoeringscontrole is sprake van een keuring op het werk door het vl\
oeren-
bedrijf.
Als wordt geleverd onder een productcerti? caat, afgegeven door een certi ? catie-instelling
die is erkend door de Raad voor Accreditatie, mag worden aangenomen dat aan deze
Aanbeveling wordt voldaan voor de onderdelen die op het certi ? caat nadrukkelijk staan
vermeld.
Als het vloersysteem, waarvan de gietvloer onderdeel is, voorzien is van\
een attest, de
specie wordt geleverd onder een productcerti ? caat en de vervaardiging van de gietvloer
geschiedt onder een procescerti ? caat, waarbij deze Aanbeveling een onderdeel vormt van
de beoordeling, mag worden aangenomen dat aan de eisen in deze Aanbeveli\
ng wordt
voldaan indien dit op het certi ? caat staat vermeld. Voorwaarde is dat het attest en de cer-
ti ? caten zijn afgegeven door een daartoe bevoegde certi ? cerende instelling, erkend door
de Raad voor Accreditatie.
Bij proeven waar geen aantallen of tijdstippen zijn opgegeven moet tussen\
partijen over-
eenstemming worden bereikt over de ouderdom waarop de beproeving plaatsh\
eeft en het
aantal proeven dat wordt uitgevoerd.
Toelichting
Het in deze Aanbeveling opgenomen aantal beproevingen en de keuringseisen\
zijn afgestemd op partijkeuring. Indien gietvloeren worden aangebracht d\
oor een
vloerenbedrijf dat beschikt over een procescerti ? caat, is de frequentie waarmee
deze keuringen plaatshebben in het algemeen afgestemd op procescontrole.\
Wijzigingen in bindmiddel, mengsel- of speciesamenstelling maken nieuwe
proeven noodzakelijk.
15.2 Monstername
Monsters van mengsels moeten worden genomen volgens NEN-EN 13892-1 . De mon-
stername moet zodanig worden uitgevoerd dat een representatief monster w\
ordt verkre-
gen van één partij of charge.
15.3 Materialen
15.3.1 Bindmiddel
De vereiste keuringen van het bindmiddel moeten door of namens de produc\
ent/leve-
rancier van het bindmiddel worden uitgevoerd conform de in NEN-EN 197-2 voorge-
schreven keuringsmethodieken.
Voor overige bindmiddelen moet de keuring nader worden overeengekomen.
15.3.2 Toeslagmateriaal
Toeslagmateriaal moet worden beoordeeld conform NEN-EN 13139, NEN 3833 en, in
verband met vlekvorming, op basis van NEN-EN 1744-1 .
C UR_110.indd 20CUR_110.indd 20 20-04-20 07 11:2 0:2220-04-2007 11:20:22
CUR-Aanbeveling 110
21
Aantal bepalingen:
? Productiecontrole
De geschiktheid van het gebruikte toeslagmateriaal moet zo vaak worden a\
angetoond dat steeds een goed inzicht bestaat in de geschiktheid. Ook in geval van\
twijfel moet
deze controle worden uitgevoerd.
? Uitvoeringscontrole
In geval van twijfel over de grootste korrelafmeting moet contact worden\
opgenomen met de leverancier.
Keuringscriterium
Het toeslagmateriaal moet voldoen aan de in 7.3 gestelde eisen.
15.3.3 Aanmaakwater
Aanmaakwater moet worden beoordeeld overeenkomstig NEN-EN 1008, tenzij leiding-
water wordt gebruikt. Bij leidingwater is geen keuring noodzakelijk.
Aantal bepalingen
? Productiecontrole
Het aanmaakwater moet bij fabrieksmatige specieproductie zo vaak worden g\
econ- troleerd, dat steeds een goed inzicht bestaat in de geschiktheid ervan.
? Uitvoeringscontrole
Uitvoeringscontrole is niet van toepassing (bij aanmaken specie op bouwp\
laats is enkel leidingwater toegestaan).
Keuringscriterium
Het aanmaakwater moet voldoen aan de in 7.5 gestelde eisen.
15.4 Specie
De vereiste productiecontrole moet door of namens de specieproducent/lev\
erancier wor-
den uitgevoerd.
15.4.1 Vervaardiging en monsterneming
Het onderzoek moet worden uitgevoerd aan specie die volgens de eisen van \
deze
Aanbeveling is vervaardigd. De gebruikte materialen, de wijze van vervaa\
rdigen en de
gebruikte apparatuur en gereedschappen moeten bij de resultaten van het \
onderzoek
worden aangegeven.
De monsterneming moet zodanig worden uitgevoerd dat een representatief m\
onster
wordt verkregen. Een monster moet betrekking hebben op één partij \
of charge, tenzij
anders is aangegeven.
15.4.2 Vloeimaat
De vloeimaat moet worden bepaald overeenkomstig NEN-EN 13454-2 , met uitzondering
van het verdichten en/of schokken, dat achterwege moet blijven. De proef\
moet direct na
het toevoegen van het aanmaakwater en mengen worden uitgevoerd door gebr\
uik te ma-
ken van een droge, schone, gladde, niet-vochtabsorberende plaat. De plaa\
t moet worden
geplaatst op een stabiele, trillingsvrije, horizontale ondergrond. In he\
t midden van de
plaat wordt een speciebeker conform NEN-EN 459-2 (Haegermankegel) geplaatst en ge-
heel met specie gevuld, waarna de beker in één beweging rustig loo\
drecht omhoog wordt
getrokken.
Nadat de specie is uitgevloeid moet de diameter van de speciekoek in twee\
haaks op el-
kaar staande richtingen worden gemeten. Het gemiddelde van beide metingen, tot op
5 mm nauwkeurig, is de vloeimaat.
C UR_110.indd 21CUR_110.indd 21 20-04-20 07 11:2 0:2220-04-2007 11:20:22
CUR-Aanbeveling 110
22
Aantal bepalingen
? Productiecontrole
Per geproduceerde sterkteklasse en mengsel- of speciesamenstelling moeten\
zoveel bepalingen worden uitgevoerd, dat steeds een goed inzicht bestaat in de \
vloeimaat
van de specie, echter ten minste één keer per dag.
? Uitvoeringscontrole
Van elke truckmixervulling, of gedurende het gieten ten minste éénm\
aal per uur, moet de vloeimaat van de specie worden bepaald.
Keuringscriterium
De vloeimaat van de specie moet voldoen aan de in 8.2 .1 gestelde eis.
15.4.3 Speciestabiliteit
In een taps toelopende maatbeker van 600 ml conform ISO 7056 wordt 500 ml vers aan-
gemaakte en gedurende een halfuur regelmatig (éénmaal per 10 minuten) doorgemeng-
de specie gebracht. Bij de voorgeschreven maatbeker en hoeveelheid specie bedraagt de
speciekolom ( 93 ± 5) mm. De maatbeker wordt op een stevige ondergrond geplaatst.
Gedurende 2 uur moet de speciekolom enkele malen worden gecontroleerd op sedi-
mentatie, schuim- en/of laagvorming en/of waterafscheiding aan het opper\
vlak.
Geconstateerde lagen moeten worden geregistreerd.
Na twee uur (± 5 minuten) wordt het ontstane 'bleedingwater' voorzichtig afgegoten en:
? gewogen met een nauwkeurigheid van 1,0 gram en geregistreerd, of,
? volumetrisch bepaald in een maatbeker met een schaalverdeling in ml en g\
eregi-
streerd.
Aantal bepalingen
? Productiecontrole
Per geproduceerde sterkteklasse en mengsel- of speciesamenstelling moeten\
zoveel bepalingen worden uitgevoerd dat steeds een goed inzicht bestaat in de s\
tabiliteit van
de aangemaakte specie. De productiecontrole moet ten minste één ke\
er per week
worden uitgevoerd.
? Uitvoeringscontrole
Bij twijfel aan de stabiliteit van de geleverde, respectievelijk vervaard\
igde specie, moet de stabiliteit ervan worden gemeten.
Keuringscriterium
De stabiliteit van de specie moet voldoen aan de in 8.2 .2 gestelde eis.
15.4.4 Open tijd/verwerkbaarheidsduur
Van de vervaardigde specie moet, bij het voortdurend in beweging houden v\
an de specie,
de tijd worden bepaald dat de vloeimaat met 20% is gedaald ten opzichte van de vloei-
maat direct na aanmaken ervan.
De open tijd is de tijd tussen het aanmaken van de specie en een teruglo\
op van 20%.
Aantal bepalingen
? Productiecontrole
Per geproduceerde sterkteklasse en mengsel- of speciesamenstelling moet d\
e open tijd zo vaak worden bepaald, dat steeds een goed inzicht bestaat in de o\
pen tijd van de
specie bij een specietemperatuur van 5 tot 30 °C, echter ten minste één keer per
jaar.
? Uitvoeringscontrole
Een uitvoeringscontrole is niet voorgeschreven. Wel moet steeds een goed inzicht bestaan of de specie nog verwerkt kan en mag worden.
Keuringscriterium
Aan de open tijd/verwerkbaarheidsduur wordt geen eis gesteld, anders dan\
dat deze
moet worden bepaald en moet leiden tot een voldoende lange verwerkingsti\
jd.
CUR_110.indd 22CUR_110.indd 22 20-04-20 07 11:2 0:2220-04-2007 11:20:22
CUR-Aanbeveling 110
23
15.4.5 Specietemperatuur
De producent moet aantonen dat de af te leveren specie, rekening houdend\
met de trans-
portomstandigheden en zonder koelen of verwarmen, direct voorafgaand aan\
de verwer-
king kan voldoen aan een temperatuur van ten minste 5 °C en ten hoogste 30 °C.
Aantal bepalingen
? Productiecontrole
Voorafgaand aan het vertrek van de truckmixer moet de temperatuur van een\
specie- monster uit de truckmixer worden gemeten met een geschikte en gekalibree\
rde ther-
mometer, tot op 0,5 °C nauwkeurig.
Per geproduceerde sterkteklasse en mengsel- of speciesamenstelling moeten\
per pro- ductiedag zo veel bepalingen worden uitgevoerd, dat steeds een goed inzi\
cht bestaat
in de temperatuur, echter ten minste één keer per dag en bij verwarmde specie ten
minste één keer per truckmixer (vracht).
? Uitvoeringscontrole
Het aantal metingen moet zodanig zijn dat steeds een goed inzicht bestaat\
in de tem-peratuur van de te verwerken specie.
Keuringscriterium
De specietemperatuur mag op moment van verwerken niet hoger of lager zij\
n dan de in
10.4 gestelde eis.
15.5 Mortelprisma's
15.5.1 Druksterkte
De druksterkte van mortelbalkjes moet worden bepaald volgens NEN-EN 13892-2 en
beoordeeld volgens het criterium in NEN-EN 13813.
15.5.2 Buigtreksterkte
De buigtreksterkte van mortelbalkjes moet worden bepaald volgens NEN-EN \
13892-2 en
beoordeeld volgens de methode en het criterium in NEN-EN 13813.
15.5.3 Overige eigenschappen volgens NEN-EN 13813
Voor zover andere eisen uit NEN-EN 13813 zijn overeengekomen, moeten deze worden
bepaald en beoordeeld volgens de daarbij behorende methode.
15.5.4 Droging
De drogingssnelheid moet worden bepaald aan de hand van een gegoten proe\
fstuk met
afmetingen van circa 300 mm bij 200 mm en een dikte van ten minste 40 mm, waarvan
het eventueel aanwezige huidje is verwijderd. Het proefstuk moet worden gegoten in een
niet-vochtabsorberende (kunststof ) mal.
Het proefstuk moet eenzijdig worden gedroogd in een windluwe ruimte bij (\
20 ± 2) °C
en een relatieve luchtvochtigheid van ( 65 ± 5)%, waarbij per dag ( 24 uur) de massa van
het proefstuk wordt gemeten tot op 1 gram nauwkeurig. Dit moet worden doorgezet
totdat het proefstuk een constante massa heeft bereikt. Dit is het geval als het massaver-
schil tussen twee metingen met ten minste 24 uur tussenpauze ten hoogste 0,1 % be-
draagt ten opzichte van de monstermassa.
Het drogingsgedrag moet in een drogingscurve worden vastgelegd en het aan\
tal dagen
waarin het evenwichtsvochtgehalte is bereikt, moet worden geregistreerd.\
Direct aansluitend moet het restvochtgehalte in evenwichtssituatie worde\
n bepaald door
het proefstuk te drogen bij ( 40 ± 2) °C, te wegen en het massaverlies te delen op de droge
massa van het proefstuk.
C UR_110.indd 23CUR_110.indd 23 20-04-20 07 11:2 0:2220-04-2007 11:20:22
CUR-Aanbeveling 110
24
Aantal bepalingen
? Productiecontrole
Per geproduceerde sterkteklasse en (wijziging van) mengsel- of speciesa\
menstelling moeten het drogingsgedrag en het restvochtgehalte ten minste eenmaal wor\
den be-
paald.
? Uitvoeringscontrole
Een uitvoeringscontrole is niet voorgeschreven.
Keuringscriterium
Het drogingsgedrag moet voldoen aan de in 8.1 .5 gestelde eis.
15.5.5 Uitzetting en krimp
Voor het bepalen van de uitzetting of krimp is geen methode omschreven. D\
e producent
mag een eigen methode hanteren om aan te tonen dat voldaan kan worden aa\
n de in
8.1 .6 gestelde eis.
Toelichting
Voor het bepalen van de uitzetting en krimp is geen standaardmethode besc\
hik-
baar. De meetwaarden worden beïnvloed door onder meer de proefstukafmetin\
-
gen. Vandaar dat in deze Aanbeveling nog geen standaardmethode is voorge-
schreven. Geadviseerd wordt bij de leverancier informatie op te vragen over het
zwel- en krimpgedrag van de mortel en de wijze waarop deze is bepaald.
15.6 Gereedgekomen vloer
15.6.1 Gietvloerdikte
Indien een gemiddelde laagdikte is overeengekomen, mag controle hiervan \
plaatsheb-
ben op basis van de verwerkte hoeveelheid specie.
Indien een minimumwaarde is overeengekomen, moet deze in geval van twijf\
el worden
gecontroleerd door opmeten in het werk. Opmeten moet plaatshebben tot op\
1 mm
nauwkeurig.
Toelichting
De dikte kan bijvoorbeeld worden bepaald door het boren van kernen of he\
t ver-
wijderen van een stuk gietvloer.
Aantal bepalingen
Alleen in geval van twijfel en indien een minimumlaagdikte is overeengek\
omen, moet de
gietvloerdikte op ten minste drie plaatsen, verspreid over het oppervlak\
worden bepaald.
Keuringscriterium
Voor zover een gemiddelde dikte is overeengekomen, mag de berekende of be\
paalde ge-
middelde dikte ten hoogste 5% afwijken van de overeengekomen waarde.
Voor zover een minimumdikte is overeengekomen, moet elke individuele meet\
waarde
ten minste hieraan voldoen.
15.6.2 Druksterkte
Voor de monstername en de monsters geldt:
? De boorkernen uit het werk moeten een zodanige doorsnede hebben, dat hie\
ruit de
benodigde proefstukken kunnen worden gezaagd.
? De bovenzijde moet worden gevlakt, waarna het proefstuk op een dikte van\
bij voor-
keur 40 mm wordt afgezaagd. Het zaagvlak moet vervolgens planparallel aan de bo-
venzijde worden geslepen.
? Uit de aldus verkregen schijf
Reacties