CUR-Aanbeveling 119:2016
Specialistische instandhoudingstechnieken
CUR-Aanbeveling 119:2016
Specialistische instandhoudingstechnieken
CUR-Aanbeveling 119:2016 geeft definities,
classificaties, eisen en regels voor de specialistische
instandhoudingstechniek vullen en injecteren van
beton. De CUR-Aanbeveling vormt een verbindende
schakel tussen de normserie NEN-EN 1504 en de
Nederlandse praktijk ten aanzien van het vullen en
injecteren van beton. CUR-Aanbeveling 119:2016 volgt
de normserie NEN-EN 1504 waar het gaat om beton-
injectie, vult deze nader in en stelt additionele eisen.
In Nederland is veel gebruik gemaakt van CUR-
Aanbeveling 56 "Injecteren van scheuren in beton-
constructies met kunsthars injectievloeistoffen".
Deze CUR-Aanbeveling stelt niet alleen eisen aan
de materialen, maar gaat ook in op de uitvoering
van injectiewerk en keuring van het werk. Het
naast elkaar gebruiken van CUR-Aanbeveling 56
en de Europese norm kan leiden tot tegenstrijdige
eisen en zeker tot onduidelijkheid. Om die reden is
besloten CUR-Aanbeveling 56 in te trekken en de
nieuwe CUR-Aanbeveling 119:2016 op te stellen die
de verbindende schakel vormt tussen de Europese
norm en de Nederlandse praktijk.
CUR-Aanbeveling 119:2016 is van toepassing op het
vullen en injecteren van scheuren, naden en holle
ruimten in betonconstructies met producten op
basis van een hydraulisch bindmiddel (cement) of
een reactief polymeer (kunsthars) met het doel:
» Herstellen van de samenhang van het beton,
zodanig dat krachten overgebracht kunnen
worden (uitvoeringsklasse I-1).
» Beschermen van het beton tegen indringing van
schadelijke stoffen (uitvoeringsklasse I-2a).
» Stoppen van waterlekkage
(uitvoeringsklasse I-2w en I-3).
Met het verschijnen van CUR-Aanbeveling 119:2016
wordt CUR-Aanbeveling 56 ingetrokken.
ARTIKELNUMMER AA119
SBRCURnet
Postbus 516
2600 \fM Del\bt De Bouwcampus
Van der Burghweg 1
2628 CS Del\bt T 015 - 303 0500
in\bo@sbrcurnet.nl
www.sbrcurnet.nl V
ullen en injecteren van scheuren,
naden en holle ruimten in beton
Met nadruk wordt erop gewezen dat deze CUR-Aanbeveling de
stand van de techniek en kennis weergeeft op het moment van
uitgifte. SBRCURnet houdt zich dan ook aanbevolen te worden
geïnformeerd over ervaringen die met het gebruik van deze
CUR-Aanbeveling worden opgedaan.
Aansprakelijkheid
SBRCURnet en degenen die aan dit product hebben meege-
werkt, hebben een zo groot mogelijke zorgvuldigheid betracht
bij het samenstellen van deze publicatie. Toch kan niet worden
uitgesloten dat de inhoud onjuistheden bevat. De gebruiker van
dit product aanvaardt daarvoor het risico. SBRCURnet sluit, mede
ten behoeve van de auteurs, iedere aansprakelijkheid uit voor
schade die mocht voortvloeien uit het gebruik van informatie uit
dit product.
© SBRCURnet
Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag worden
verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevens -
bestand, getransformeerd tot software of openbaar gemaakt, in
enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch,
door fotokopieën, opname of enige andere manier, zonder vooraf-
gaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan
op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 in verbinding met het
Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet
1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen
te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW
Amstelveen). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave
in bloem lezingen, readers en andere compilatiewerk en (artikel 16 Auteurswet 1912) dient u zich te richten tot: SBRCURnet, Postbus
516, 2600 AM Delft.
No part of this book may be reproduced in any form by print,
photoprint, microfilm, stored in a database or retrieval system, or
any other means without written permission from the SBRCURnet. Colofon
Projectmanager
drs. Erwin Vega, SBRCURnet
Rapporteur
ir. Corné van der Steen,
TechnoConsult
Redacteur
Ing.
Aad van der Thoorn, SBRCURnet
Vormgeving
Joshua Tourrich, SBRCURnet
Druk
ScanLaser bv, Meppel
Delft, januari 2017
Artikelnummer: AA119
Alles over CUR-Aanbevelingen
Of dat nu de beste en nieuwste publicaties zijn, workshops
die het werken met CUR-Aanbevelingen bevorderen of
handboeken waarmee u uw kennis en vaardigheden vergroot;
u vindt het allemaal op www.sbrcurnet.nl/curaanbevelingen
En als dé uitgever van CUR-Aanbevelingen bieden we u
natuurlijk ook alle CUR-Aanbevelingen die momenteel geldig
en actief zijn. Deze zijn beschikbaar in zowel online vorm, als
in print vorm.
www.sbrcurnet.nl/curaanbevelingen
Meer informatie
Wilt u op de hoogte blijven van onze activiteiten?
Meld u dan via www.sbrcurnet.nl aan voor onze gratis
e-mailnieuwsbrief.
Heeft u meer vragen over deze publicatie?
Bel met de afdeling verkoop via (015) 303 05 00 of
stuur een mail naar verkoop@sbrcurnet.nl.
CUR-Aanbeveling 119:2016
Specialistische instandhoudingstechnieken -
vullen en injecteren van scheuren, naden
en holle ruimten in beton
2
3
Inhoud
1 Onderwerp en toepassingsgebied 7
1.1 Onderwerp 7
1.2 T oepassingsgebied 7
2 T ermen en definities 7
3 Classificaties 11
3.1 Uitvoeringsklassen 11
3.2 Betonconditie , vocht 11
3.3 Betonconditie , reinheid 11
3.4 Scheurwijdte 11
3.5 V erandering wijdte scheur of naad 12
3.6 A fwerkingklasse 12
3.7 Gevolgklassen 12
3.8 V erwerkingstechniek 12
3.9 Bindmiddel vul- en of injectiemateriaal 13
3.10 Niveau controle en verslaglegging 13
4 Organisatie 15
4.1 V oorbereiding 15
4.2 Projectspecificatie door opdrachtgever 15
4.2.1 V astleggen vereisten aan het herstel 15
4.2.2 Specifiek voor uitvoeringsklasse I-1 16
4.2.3 Specifiek voor I-2w 16
4.2.4 Specifiek voor I-3 16
4.3 Projectvoorstel door opdrachtnemer 16
4.4 W erkplan 16
4.5 S tartbespreking uitvoering 17
4.6 Wijziging in uitvoeringsklasse 17
4.7 T egenstrijdigheid 17
5 Eisen aan materialen 19
5.1 Algemeen 19
5.2 Materiaal 19
5.2.1 V erpakking 19
5.2.2 Informatiebladen 20
5.2.3 Selectie materiaal 20
6 Eisen aan de uitvoering 21
6.1 Algemeen 21
6.2 P ersoneel 21
6.3 T e verwerken materialen 21
6.3.1 Materiaal voor vullen of injecteren 21
6.3.2 Opslag 21
6.3.3 Ingangscontrole 21
6.3.4 Doseren van componenten 22
6.3.5 Mengen van componenten 22
6.4 V oorbereiding voor het vullen of injecteren 22
6.4.1 S toppen lekkage 22
6.4.2 Aanbrengen oppervlakteafdichting 22
6.4.3 R einigen 23
6.4.4 Injectiepunten, algemeen 23
6.4.5 Injectiepunten, op de scheur , naad of holle ruimte 23
6.4.6 Injectiepunten: schuin aanboren scheur , naad of
holle ruimte 23
6.4.7 Injectiepunten: aanbrengen membraan 23
6.5 Apparatuur voor vullen of injecteren 24
6.6 Uitvoeren van het vullen of injecteren 25
6.6.1 Algemeen 25
6.6.2 V ullen of injecteren na een onderbreking 25
6.6.3 Omstandigheden verwerking 25
6.6.4 Specifiek verwerkingstechniek injecteren,
I-1 en I-2 25
6.6.5 Specifiek verwerkingstechniek injecteren, I-3 26
6.7 Nabewerk en 26
6.7.1 Uiterlijk, tintverschil 26
6.7.2 A fdichten boorgaten 26
6.7.3 V erwijderen oppervlakte-afdichting 26
6.7.4 V erwijderen materiaal op omringend beton 26
6.8 Gaten van in het werk
uitgevoerde proeven 26
7 Eisen aan uitgevoerd werk 27
7.1 Algemeen 27
7.2 Mechanische eigenschappen 27
7.2.1 Druksterkte 27
7.2.2 Hechtsterkte en treksterkte 27
7.3 V ullingsgraad (I-1, I-2a) 27
7.4 W aterdichtheid (I-2w, I-3) 27
8 Geschiktheidsonderzoek 29
9 K euring en controle 31
9.1 Algemeen 31
9.2 K euringsaspecten en frequentie 31
9.3 K euringscriterium 31
9.4 Uitvoeren k euringen 31
9.4.1 Algemeen 31
9.4.2 Uitharden materiaal 31
9.4.3 Hechtsterkte 31
9.4.4 V ullingsgraad 32
9.4.5 W aterdichtheid 32
10 R egistraties en documentatie 33
10.1 Algemeen 33
10.2 Uitwerking per k euringsniveau 33
10.2.1 Niveau 1 33
10.2.2 Niveau 2 33
10.2.3 Niveau 3 33
10.2.4 Niveau 4 33
10.3 Instructie voor inspectie en beheer 33
Titels van vermelde normen 35
Bijlage A Beoordelingsmethoden en frequentie 37
Bijlage B V oorbeeld controlelijst projectspecificatie 39
Bijlage C V oorbeeld controlelijst werkplan 41
Bijlage D V oorbeeld projectoverzicht 43
Bijlage E V oorbeeld registratieformulier metingen 45
Deze CUR-Aanbeveling vormt de verbindende
schakel tussen de Europese normserie NEN-EN 1504
"Producten en systemen voor de bescherming en
reparatie van betonconstructies" en het injecteren van
beton zoals gewoonlijk in de Nederlandse praktijk.
Deel 5 van NEN-EN 1504 gaat specifiek in op vullen en
injecteren, waarbij het accent ligt op de eisen aan de te
gebruiken materialen. Onderscheid wordt bijvoorbeeld
gemaakt in eisen aan producten die bedoeld zijn om
scheuren of holten te vullen en producten die bedoeld
zijn voor het constructief verlijmen van scheuren in
beton.
In Nederland is veel gebruik gemaakt van CUR-
Aanbeveling 56 "Injecteren van scheuren in beton-
constructies met kunsthars injectievloeistoffen".
Deze CUR-Aanbeveling stelt niet alleen eisen aan
de materialen, maar gaat ook in op de uitvoering van
injectiewerk en keuring van het werk. Het naast elkaar
gebruiken van CUR-Aanbeveling 56 en de Europese
norm kan leiden tot tegenstrijdige eisen en zeker
tot onduidelijkheid. Om die reden is besloten CUR-
Aanbeveling 56 in te trekken en een nieuwe CUR-
Aanbeveling op te stellen die de verbindende schakel
vormt tussen de Europese norm en de Nederlandse
praktijk. Deze CUR-Aanbeveling 119:2016 is daarvan het
resultaat.
De aanvullingen en wijzigingen ten opzichte van deel
5 van NEN-EN 1504 zoals opgenomen in deze CUR-
Aanbeveling betreffen onder meer:
?Een indeling in drie uitvoeringsklassen:
?I-1 constructief verlijmen van scheuren, naden en
holle ruimten in beton;
? I-2 technisch afdichten van scheuren, naden en
holle ruimten in beton;
? I-3 technisch afdichten door aanbrengen van een
membraan achter het beton.
Doel van deze uitvoeringsklassen is het vereen-
voudigen van het vastleggen van hetgeen wordt
verlangd ten aanzien van onder meer de toe te
passen materialen, de voorwaarden en eisen aan
de uitvoering alsmede het beoordelen van het
eindresultaat.
? Het nader uitwerken van keuringen, waaronder de
keuringsfrequentie, die al dan niet afhankelijk zijn
gesteld van gevolgklassen en de uitvoeringsklasse. Deze CUR-Aanbeveling is opgesteld door CUR-Voor-
schriftencommissie 97 "Herziening CUR-Aanbevelingen
betonreparatie". Op het moment van publicatie van
deze Aanbeveling was deze commissie als volgt
samengesteld: ?
ir. C.A. van der Steen
(secretaris, rapporteur, Technoconsult),
? ing. F.M. van Beek (RWSGPO),
? ir. L.A.G. Bouman (Balm/VBR),
? ing. M. de Jonker (SGS Intron/VABOR),
? ing. C.J.A.M. Köhler (Provincie Noord-Brabant),
? ing. G. van Leeuwen (Groutech/VLB),
? E. Kampman (IKOB BKB),
? ing. P. Snieder (Remmers Bouwchemie/VLB),
? ing. C. Uittenbogaard (SealteQ West/VBR),
? drs. E. Vega (projectmanager SBRCURnet).
Met het verschijnen van deze CUR-Aanbeveling wordt
CUR-Aanbeveling 56 uit 1997 ingetrokk
en.
NEN/CUR-commissies 355039/VC12 "Beton" en
351085/VC18 "Uitvoering betonconstructies" stemmen
in met de inhoud van deze CUR-Aanbeveling 119:2016.
6
7
Onderwerp en toepassingsgebied 1
1 .1 Onderwerp
Deze CUR-Aanbeveling geeft definities, classificaties,
eisen en regels voor de specialistische instandhou -
dingstechniek vullen en injecteren van beton. In deze
CUR-Aanbeveling wordt onderscheid gemaakt in drie
uitvoeringsklassen.
Deze CUR-Aanbeveling vormt een verbindende schakel
tussen de normserie NEN-EN 1504 en de Nederlandse
praktijk ten aanzien van het vullen en injecteren van
beton. Deze CUR-Aanbeveling volgt de normserie
NEN-EN 1504 waar het gaat om betoninjectie, vult deze
nader in en stelt additionele eisen.
De methoden uit NEN-1504-9 die onderwerp zijn van
deze CUR-Aanbeveling zijn weergegeven in tabel 1.
Tabel 1. Principes en methoden uit NEN-EN 1504-9
die onderdeel zijn van deze CUR-Aanbeveling
Principe
(tabel 1 NEN-EN
1504-9)
methoden
gebaseerd
op principe
Relevant
deel van
NEN-EN
1504 serie
1 Beschermen
tegen indringing
1.5 Vullen van
scheuren *1 5
1.8 Aanbrengen
van een
membraan *2
-
4 Versterken
constructie *3 4.5 Injecteren
van scheuren,
naden en
holle ruimten
5
4.6 Vullen van
scheuren,
naden en
holle ruimten
5
*1 In aanvulling op NEN-EN 1504-9 zal in deze CUR-Aanbeveling
onder dit principe ook worden verstaan het vullen van naden en
holle ruimten.*2 Het aanbrengen van een membraan vindt plaats achter
de betonconstructie en wordt in hoofdzaak toegepast als
waterdichting.*3 Door het vullen of injecteren zal geen versterking mogelijk zijn
maar wordt de sterkte van de betonconstructie hersteld tot op het
niveau van beton zonder scheuren, naden of holle ruimten.
Opmerking:
Het verschil tussen methode 1.5 en 4.6 is dat bij 4.6
eisen zijn gesteld aan de mechanische eigenschappen
van het materiaal gebruikt voor het vullen of injecteren
en de samenwerking daarvan met het beton.
1.2 Toepassingsgebied
Deze CUR-Aanbeveling is van toepassing op het vullen
en injecteren van scheuren, naden en holle ruimten
in betonconstructies met producten op basis van
een hydraulisch bindmiddel (cement) of een reactief
polymeer (kunsthars) met het doel:
1. Herstellen van de samenhang van het beton,
zodanig dat krachten overgebracht kunnen worden
(uitvoeringsklasse I-1).
2. Beschermen van het beton tegen indringing van
schadelijke stoffen (uitvoeringsklasse I-2a).
3. Stoppen van waterlekkage (uitvoeringsklasse I-2w
en I-3).
De uitvoeringsklassen zijn beschreven in 3.1.
8
9
Termen en definities 2
Betononderhoudskundige
Een persoon die beschikt over het diploma "Beton-
onderhoudskundige BV" of gelijkwaardige kwalificatie.
Charge
Een mengsel met vaste receptuur dat door de fabrikant/
leverancier afzonderlijk en in één keer wordt bereid.
Injecteren
Verwerkingstechniek waarbij het materiaal onder druk
met een injectiepomp in een scheur, naad of holle
ruimte wordt aangebracht, dan wel achter het beton.
Projectspecificatie
Een door de opdrachtgever opgestelde omschrijving
van de uit te voeren werkzaamheden en de eisen
en voorwaarden die daarbij gelden, ook wel bestek
genoemd.
Projectvoorstel
Een door de opdrachtnemer opgesteld document,
gebaseerd op een projectspecificatie,
? met aanpassingen en/of aanvullingen op deze pro -
jectspecificatie, indien daarin fouten of tegenstrijdig -
heden zijn ontdekt dan wel aspecten ontbreken;
? waarbij invulling wordt gegeven aan keuzemogelijk -
heden die de projectspecificatie biedt.
Reinigen
De techniek, voorafgaand aan het vullen of injecteren
van een scheur, naad of holle ruimte, met het doel
verontreiniging in de scheur, naad of holle ruimte te
verwijderen.
Vervuild
De conditie waarbij de te vullen scheur, naad of holle
ruimte geheel of gedeeltelijk is gevuld met verontreini -
gingen.
Vullen
Verwerkingstechniek waarbij het materiaal zonder druk
of nagenoeg drukloos handmatig of machinaal in een
scheur, naad of holle ruimte wordt aangebracht.
Werkplan
Een door de opdrachtnemer opgestelde omschrijving
waarin relevante gegevens uit de projectspecificatie
en het projectplan zijn overgenomen of ingevuld en
waarin een nadere uitwerking is opgenomen van de
wijze van uitvoeren, inclusief de in te zetten materialen,
verwerkingstechniek(en) en keuringen.
10
11
Classificaties 3
3 .1 Uitvoeringsklassen
Onderscheid wordt gemaakt in de volgende
uitvoeringsklassen:
I-1 Constructief verlijmen van scheuren, naden en holle
ruimten in beton.
I-2 Technisch (af )dichten van scheuren, naden en holle
ruimten in het beton door vullen of injecteren met het doel:
I-2a: het indringen van schadelijke stoffen te voorkomen;
I-2w: de betonconstructie waterdicht te maken.
I-3 Technisch (af )dichten van scheuren, naden en holle
ruimten door het aanbrengen van een membraan achter
het beton.
Bij een combinatie van uitvoeringsklassen op één
locatie geldt dat aan de eisen voor beide klassen moet
worden voldaan, waarbij de zwaarste eis maatgevend
is.
Opmerking
Bij een klasse I-1 is het doel het aan elkaar verlijmen
van het materiaal naast c.q. ter plaatse van de scheur,
naad of holle ruimte, zodanig dat krachten overge -
bracht kunnen worden en het geheel weer samen -
werkt.
3.2 Betonconditie, vocht
Op basis van de vochtigheid van een scheur, naad of
holte wordt onderscheid gemaakt in de betonconditie:
V0: Betonconditie droog
De conditie waarbij geen water aanwezig is in de
scheur, naad of holle ruimte en op het beton dat daaraan
onmiddellijk grenst en waarbij geen water toetreedt in de
scheur tijdens het vullen of injecteren en uitharden van
het ingebrachte materiaal.
V1: Betonconditie vochtig
De conditie waarbij geen water naar buiten treedt uit de
scheur, naad of holle ruimte en het beton dat onmiddellijk
grenst aan de te vullen of injecteren scheur, naad of holle
ruimte vochtig is, zonder water op het oppervlak.
V2: Betonconditie nat
De conditie waarbij in de scheur, naad of holle ruimte
water aanwezig is, maar niet naar buiten treedt.
Opmerking
Het aanwezig zijn van waterdruppels op de scheur is
kenmerkend voor deze conditie.
V3: Betonconditie watervoerend
De conditie waarbij water uit de scheur, naad of holle
ruimte stroomt.
3.3 Betonconditie, reinheid
Op basis van de reinheid van de scheur, naad of holle
ruimte wordt onderscheid gemaakt in:
R0 Schoon, niet vervuild
R1 Vervuild, niet chemisch verontreinigd
R2 Vervuild, chemisch verontreinigd
Opmerking
Chemische vervuiling kan invloed hebben op het
reactieproces van het aangebrachte materiaal en de
duurzaamheid daarvan.
3.4 Scheurwijdte
Onderscheid wordt gemaakt in de volgende scheur -
wijdten aan het betonoppervlak:
W 0,1 Scheurwijdte tot en met 0,1 mm;
W0,2 Scheurwijdte tot en met 0,2 mm;
W0,3 Scheurwijdte tot en met 0,3 mm;
W0,5 Scheurwijdte tot en met 0,5 mm;
W0,8 Scheurwijdte tot en met 0,8 mm;
Wx: Scheurwijdte tot ten hoogste x mm.
Bij Wx moet voor x de scheurwijdte worden ingevuld, in
mm.
Opmerking
Deze indeling volgt de indeling in NEN-EN 1504-5, waar
materiaal voor het injecteren wordt ingedeeld op basis
van injecteerbaarheid bij een bepaalde scheurwijdte.
Het betreft dan de minimale scheurwijdte die met het
betreffende materiaal is te injecteren.
In deze Aanbeveling wordt de scheurwijdte-indeling
gebruikt voor het aangeven van de maximale scheur -
wijdte zoals die wordt aangetroffen aan het beton-
oppervlak.
12
3.5 Verandering wijdte scheur
of naad
Op basis van de verandering in wijdte (beweging) van
een scheur of naad wordt onderscheid gemaakt in:
S0 Niet-bewegende scheur of naad.
S1 Scheur of naad met een dagelijkse beweging kleiner dan
10 % van de scheurwijdte en/of 0,03 mm.
S2 Scheur of naad met een dagelijkse beweging groter dan
of gelijk aan 10 % van de scheurwijdte en/of 0,03 mm.
Opmerking
Indien sprake is van veel beweging van de scheur
of naad kan een andere uitvoering dan injecteren of
vullen meer duurzaam zijn, zoals bijvoorbeeld een
voegconstructie of de uitvoeringsklasse I-3.
3.6 Afwerkingklasse
Op grond van het afwerken van het beton na het vullen
of injecteren wordt onderscheid gemaakt in:
A0 Geen afwerking. Injectienippels, materiaal aangebracht op
het betonoppervlak, vervuiling en dergelijke worden niet
verwijderd.
A1 Vulpunten en injectienippels moeten zijn verwijderd,
boorgaten moeten zijn gedicht met cementgebonden
mortel.
A2 Als afwerkingklasse A1 met aanvullend het verwijderen
van aangebrachte oppervlakafdichtingen ten behoeve
van het vullen of injecteren alsmede het verwijderen van
resten van het gebruikte vul- of injectiemateriaal op het
(omringend) beton.
3 .7 Gevolgklassen
Onderscheid wordt gemaakt in gevolgklassen:
GK1: Falen van vullen of injecteren heeft geringe gevolgen:
geen reële kans op letselschade, geen of geringe kans
op materiële schade. De kosten van de gevolgen en
het herstel zijn beperkt.
GK2: Falen van vullen of injecteren heeft middelmatige
gevolgen: geringe kans op letselschade, redelijke kans
op materiële schade. De kosten van de gevolgen en
het herstel zijn aanzienlijk.
GK3: Falen van vullen of injecteren heeft grote gevolgen:
kans op letselschade of verlies mensenlevens, grote
kans op materiële schade. De kosten van de gevolgen
en het herstel zijn groot.
Opmerking 1
De gevolgklassen worden in deze CUR-Aanbeveling
gebruikt voor het stellen van eisen aan het uitgevoerd
werk en de aard en omvang van de keuringen die
moeten plaatsvinden. De gevolgklassen zijn in
analogie met de gevolgklassen die in NEN-EN 1990
zijn beschreven. Hoe groter de gevolgen zijn, hoe meer
of zwaarder de eisen zijn die worden gesteld aan het
uitgevoerd werk, het uitvoerende bedrijf en de keuring
en controle. Begrippen als gering, aanzienlijk en groot
zijn projectafhankelijk en een persoonsgebonden over-
weging. Daarom zijn deze begrippen niet verder inge -
kaderd door het noemen van bedragen of aantallen (in
analogie met de Eurocodes).
Opmerking 2
Met het enkel vullen of injecteren zal een constructie
niet sterker gemaakt kunnen worden dan de construc -
tie zonder scheur, naad of holle ruimte. Daarom is in
deze CUR-Aanbeveling niet opgenomen welk veilig -
heidsniveau volgens NEN 8700 moet worden bereikt.
Dit neemt niet weg dat er bij het vullen of injecteren
van een betonconstructie altijd oog moet zijn voor de
oorzaak en de gevolgen van een scheur, naad of holle
ruimte.
3.8 Verwerkingstechniek
Op basis van de wijze van verwerken wordt onder -
scheid gemaakt in:
? Vullen, het drukloos of met nagenoeg geen druk
aanbrengen van materiaal;
? Injecteren, het onder druk aanbrengen van
materiaal.
13
3.9 Bindmiddel vul- en/of
injectiemateriaal
Op grond van het hoofdbestanddeel van het vul-
of injectiemateriaal wordt onderscheid gemaakt in:
? Kunstharsen (K), onderverdeeld in:
E Materiaal op basis van epoxy
P Materiaal op basis van polyurethaan
PX Materiaal op basis van een combinatie van
kunstharsen
G Gelvormend product.
? Cementgebonden producten (C).
3.10 Niveau controle en
verslaglegging
Bij de keuring en controle wordt onderscheid
gemaakt in:
Niveau 1 Controle, uit te voeren door de medewerker die de
werkzaamheden heeft verricht.
Niveau 2 Controle door het uitvoerend bedrijf, uit te voeren
volgens vaste procedures van die organisatie en
gericht op het aantoonbaar maken van de geleverde
kwaliteit van de werkzaamheden. De procedures
moeten onderdeel uitmaken van ten minste een
NEN-EN-ISO 9001 certificaat of een certificaat op
basis van BRL 3201.
Niveau 3 Controle door het uitvoerend bedrijf volgens een
gecertificeerd proces en specifiek projectplan
op basis van BRL 3201. Controle vindt daarbij
procesmatig plaats door het uitvoerende bedrijf.
Dit proces wordt periodiek getoetst door een
certificatie-instelling.
Niveau 4 Gelijk aan niveau 3 maar waarbij additioneel en
projectspecifiek sprake is van extern toezicht door
een onafhankelijke en ter zake kundige derde partij
(zie opmerking) tijdens de uitvoering en bij een
controle van het gerealiseerde werk.
Opmerking
Dit kan gaan om bijvoorbeeld een betononderhouds -
kundige die geen binding heeft met het uitvoerend
bedrijf.
Bij een niveau 3 en 4 wordt geacht te zijn voldaan aan
niveau 2 en 1, bij niveau 2 wordt geacht te zijn voldaan
aan niveau 1. Het aan te houden niveau van controle is
weergegeven in tabel 2.
Tabel 2. Keuringsniveau in relatie tot gevolgklasse
en uitvoeringsklasse
Gevolgklasse I-1 I-2 I-3
Constructief
verlijmen
Technisch (af )
dichten in
beton
Technisch (af )
dichten achter
beton
GK1 Niveau 2 Niveau 1 Niveau 1
GK2 Niveau 3 Niveau 2 Niveau 2
GK3 Niveau 4 Niveau 3 Niveau 3
De ten minste uit te voeren controles zijn beschreven
in bijlage A. De omvang van de verslaglegging is uitge -
werkt in hoofdstuk 10.
14
15
Organisatie 4
4 .1 Voorbereiding
Alvorens over te gaan tot het constructief verlijmen of
technisch (af )dichten moet bekend en vastgelegd zijn:
1. De schadekenmerken en (mogelijke) schade-
oorzaak, al dan niet in combinatie met de omvang
van de schade.
2. Of de scheur, naad of holle ruimte constructieve
gevolgen heeft.
3. De verwerkingstechniek: vullen of injecteren.
4. De risico's en bijbehorende beheersmaatregelen,
waaronder ten minste:
a. De acties die worden ondernomen als er
tijdens of voorafgaand aan de uitvoering wordt
vastgesteld dat de opgegeven uitvoerings-
klasse niet juist is.
b. Hoe de constructieve veiligheid en stabiliteit
tijdens de uitvoering van het vullen of
injecteren wordt geborgd.
c. De fysieke en materiële veiligheid van het
eigen personeel en objecten en personen
in de directe omgeving van het object waaraan
werkzaamheden worden verricht (denk aan
vallend materiaal/puin, wegwaaien stof, breuk of
losschieten van injectieslangen en dergelijke).
d. Bij constructies waar tijdens de werkzaamheden
en het uitharden van het materiaal trillingen
optreden, moet worden nagegaan of deze een
belemmering vormen voor het eindresultaat.
Als dit het geval is, dan moeten de beheersmaat -
regelen worden vastgesteld.
Opmerking
Voorafgaand aan het feitelijk vullen of injecteren is
een goede schadediagnose nodig en een daarop
afgestemd hersteladvies dat rekening houdt met het
doel en de beoogde levensduur van de werkzaam-
heden, alsook met specifieke klantwensen. De
uitvoeringsklasse, het keuringsniveau en de gevolg -
klasse zullen hierop afgestemd moeten zijn.
4.2 Projectspecificatie
door opdrachtgever
4.2.1 Vastleggen vereisten aan het herstel
De uit te voeren werkzaamheden en het te bereiken
eindresultaat moeten zijn vastgelegd in een project-
specificatie. Deze projectspecificatie moet door of
namens de opdrachtgever worden opgesteld.
Opdrachtnemer toetst de projectspecificatie vooraf -
gaand aan de uitvoering op juistheid en technische
uitvoerbaarheid. Deze toets moet worden uitgevoerd
door een betononderhoudskundige. Bij onjuistheden en
uitvoeringstechnische bezwaren moet voorafgaand aan
de aanvang van de werkzaamheden overleg plaats-
vinden tussen opdrachtgever en opdrachtnemer over
hoe te handelen (zie 4.3).
Opmerking
Een projectspecificatie (ook wel bestek genoemd) kan
meer werkzaamheden omvatten dan alleen het vullen
of injecteren van scheuren, naden of holle ruimten in
beton.
In de projectspecificatie moet ten minste zijn
opgenomen:
a. De contactgegevens van opdrachtgever, opdracht -
nemer en andere betrokken partijen.
b. Wat en waar moet worden verlijmd of afgedicht
(beschrijving locaties).
c. De omvang van het werk, bijvoorbeeld de totale
scheurlengte.
d. De dikte van de betonconstructie op de onder b)
genoemde locaties.
e. De uitvoeringsklasse volgens 3.1.
f. De betonconditie volgens 3.2 en 3.3.
g. Bij scheuren en naden:
? de maximaal vastgestelde wijdte volgens 3.4;
? de verandering in wijdte volgens 3.5;
? vanaf welke wijdte de scheur of naad ten minste
gevuld of geïnjecteerd moet worden.
h. Bij holle ruimte:
? de grootte van een holle ruimte die ten minste
gevuld of geïnjecteerd moet worden.
i. De afwerkingklasse volgens 3.6.
j. De gevolgklasse die van toepassing is volgens 3.7.
k. Of de vullingsgraad (bij I-1 en I-2), de hechting/
hechtsterkte en druksterkte (bij I-1) moet worden
gecontroleerd, eventueel ook de methode. Zo ja,
ook het aantal keuringen beschrijven dat moet
worden uitgevoerd.
16
Opmerking
Vanwege de schade die ontstaat bij het boren van
kernen in de herstelde betonconstructie, is het boren
van kernen niet verplicht gesteld.
l. De specifieke eisen behorende bij de uitvoerings -
klasse voor zover deze CUR-Aanbeveling geen eis
bevat of als van deze eis wordt afgeweken.
m. De beoogde levensduur van de uitgevoerde werk -
zaamheden.
Optioneel kan in een projectspecificatie worden
opgenomen:
n. De verwerkingstechniek volgens 3.8.
o. Het te verwerken materiaal volgens 3.9.
p. Bij injecteren: de maximale injectiedruk.
q. Of een onderhoudsplan moet worden opgesteld dat
ingaat op de inspecties en maatregelen gedurende
de resterende ontwerplevensduur van het herstelde
onderdeel.
4.2.2 Specifiek voor uitvoeringsklasse I-1
Voor de uitvoeringsklasse I-1 moet ten minste
aanvullend op 4.2.1 worden vastgelegd:
r. De hecht- en treksterkte van het toe te passen
materiaal.
s. De druksterkte van het toe te passen materiaal.
4.2.3 Specifiek voor I-2w
Voor de uitvoeringsklasse I-2w moet ten minste
aanvullend op 4.2.1 worden vastgelegd:
t. De te keren waterdruk.
4.2.4 Specifiek voor I-3
Voor de uitvoeringsklasse I-3 moet ten minste aanvul -
lend op 4.2.1 worden vastgelegd:
u. De bodemgesteldheid achter het beton
(grond-opbouw, grondsoort).
v. De grondwaterstanden (ten minste de gemiddeld
laagste grondwaterstand).
w. Het al dan niet aanwezig zijn van stroming van
het grondwater.
x. Het al dan niet aanwezig zijn van chemisch
verontreinigd grond(water).
4.3 Projectvoorstel door
opdrachtnemer
Indien:
a. geen projectspecificatie door of namens de
opdrachtgever is opgesteld;
b. onjuistheden zijn vastgesteld in de
projectspecificatie;
c. aspecten ontbreken in de projectspecificatie;
d. er keuzemogelijkheden zijn geboden in de
projectspecificatie,
vertaalt de opdrachtnemer hetgeen hij heeft begrepen,
heeft waargenomen, respectievelijk zal uitvoeren in een
projectvoorstel en stemt dit af met de opdrachtgever.
Dit, met de opdrachtgever afgestemd projectvoorstel
vormt dan onderdeel van de projectspecificatie c.q.
fungeert dan als projectspecificatie zoals bedoeld in
4.2.
Opmerking
Het projectvoorstel kan onderdeel zijn van het
werkplan.
4.4 Werkplan
Voorafgaand aan de uitvoering, moet door opdracht-
nemer een werkplan zijn opgesteld. Dit plan moet
worden aangeboden aan de opdrachtgever of directie.
Het werkplan moet op het werk beschikbaar zijn.
In het werkplan moet, voor zover van toepassing, ten
minste zijn vermeld:
a. De gegevens van de opdrachtgever en eventueel
betrokken externe adviseurs.
b. De contactgegevens van de opdrachtnemer .
c. Het organisatieschema voor het project inclusief
de competentie, taken en bevoegdheden van in te
zetten personeel, waaronder ten minste:
? Wie de betononderhoudskundige is die verant -
woordelijk is voor:
? het toetsen van de projectspecificatie van het
betreffende werk;
? het naleven van het keuringsplan;
? het toetsen van keuringsresultaten aan
gestelde eisen en het goed- of afkeuren van
het resultaat.
? Wie het aanspreekpunt is voor de uit te voeren
werkzaamheden.
? Wie keuringen uitvoert.
d. De bij het werk betrokken partijen en hoe de onder -
linge communicatie en afstemming is geregeld.
17
e. Een verwijzing naar de projectspecificatie en de
daarin opgenomen eisen of, indien deze ontbreekt,
ten minste de aspecten als genoemd in 4.2.1 en
voor zover van toepassing 4.2.2, 4.2.3 en 4.2.4:
f. Verder moet in het werkplan zijn vastgelegd:
? De verwerkingstechniek volgens 3.8.
? Het te verwerken materiaal.
? Bij injecteren: de maximale injectiedruk.
? De wijze van aanboren van de scheur, naad of
holle ruimte.
? Het aantal geplande vul- of injectiepunten.
? Met welk materiaal wordt nageïnjecteerd als
gebruik is gemaakt van een schuimvormend
polyurethaan (SPUR) waarbij na-injecteren nodig
is.
? De specifieke eisen behorende bij de uitvoerings -
klasse voor zover deze CUR-Aanbeveling geen
eis bevat of als van deze eis wordt afgeweken
(zie ook 4.2.1 en voor zover van toepassing, 4.2.2,
4.2.3 en 4.2.4).
? De beoogde levensduur van de uitgevoerde
werkzaamheden.
g. Procedures, instructies en/of en werkomschrijvingen
voor de verschillende fasen van het werk. In de
procedures moet ook de wijze van vrijgave zijn
beschreven voor de verschillende fasen.
h. Een risico-inventarisatie en de bijbehorende
beheersmaatregelen die worden genomen. De
inventarisatie moet niet enkel de risico's bevatten
verbonden aan de scheur, naad of holle ruimte en
het vullen of injecteren daarvan. Ook de risico's
verbonden aan opslag en verwerken van materia -
len, waaronder de omgevingscondities tijdens en na
het verwerken moeten hierin worden meegenomen.
i. Namen van producten en locatie(s) waar deze
producten gebruikt gaan worden.
j. De productbladen van deze materialen.
k. Terreininrichting en voorzieningen voor de bereik -
baarheid en de veiligheid.
l. Keuringsplan met goed- en afkeurgrenzen. Daarbij
moet zijn vermeld hoe, wie, wanneer en hoe vaak
vastgesteld c.q. bepaald wordt of aan de eisen in
de projectspecificatie is voldaan, evenals de wijze
waarop registratie gaat plaatsvinden. Het plan moet
zijn afgestemd op de bepalingen in deze CUR-
Aanbeveling.
m. De wijze waarop en eventueel de materialen
waarmee corrigerende maatregelen worden
genomen bij geconstateerde afwijkingen ten
aanzien van de gestelde eisen.
n. Door de opdrachtgever goedgekeurde afwijkingen
ten opzichte van deze CUR-Aanbeveling.
Opmerking
Bij een gecertificeerd proces conform BRL 3201 zijn
genoemde procedures onderdeel van de procedure die
het bedrijf hanteert. Voor niet-gecertificeerde bedrijven
is dit niet per definitie het geval en vraagt dit extra
aandacht.
4.5 Startbespreking uitvoering
Het uitvoeren van het vullen of injecteren van scheuren,
naden of holle ruimten vraagt de nodige aandacht
en afstemming. Daarom moet voorafgaand aan de
uitvoering van het werk een startbespreking worden
gehouden waaraan opdrachtgever en opdrachtnemer
deelnemen, bij voorkeur aangevuld met andere partijen
zoals betrokken adviseurs.
Besproken moet onder meer worden:
? De planning van de werkzaamheden.
? De wijze waarop betrokken partijen elkaar informe -
ren.
? De stop- en bijwoonpunten.
? De wijze waarop wordt gehandeld indien tijdens de
uitvoering een voorgenomen uitvoeringsklasse niet
de juiste blijkt te zijn. Constateren dat de voorgeno -
men uitvoeringsklasse niet juist is moet als stoppunt
worden beschouwd en als zodanig zijn opgenomen
in het werkplan.
? De uitgevoerde risicoanalyse en de geplande
beheersmaatregelen.
? Wat prevaleert in het geval van tegenstrijdigheden,
zie 4.7.
4.6 Wijziging in uitvoeringsklasse
Indien tijdens de uitvoering blijkt dat de overeen-
gekomen uitvoeringsklasse niet correct is, moet het
werk worden gestaakt. Er moet dan overleg plaats-
vinden tussen opdrachtgever en opdrachtnemer over
hoe verder te handelen.
4 .7 Tegenstrijdigheid
Bij een tegenstrijdigheid tussen de eisen in deze CUR-
Aanbeveling, de projectspecificatie of de verwerkings -
voorschriften van de toe te passen materialen moeten
opdrachtgever en opdrachtnemer overeenkomen welke
eis prevaleert . Dit, voorafgaand aan de feitelijke uit -
voering van de werkzaamheden. Het resultaat daarvan
moet schriftelijk worden vastgelegd (in het werkplan,
het dagrapport of in een bouwverslag).
18
19
Eisen aan materialen 5
5 .1 Algemeen
Ten aanzien van in te zetten materialen voor het vullen
of injecteren van beton geldt:
a. Toe te passen materialen moeten geschikt zijn
voor het doel waarvoor ze worden ingezet.
b. Zijn in deze CUR-Aanbeveling of in de project-
specificatie getalswaarden opgenomen voor
bepaalde materiaaleigenschappen dan moet
worden gecontroleerd of de door de leverancier
opgeven waarden hiermee overeenstemmen.
Dit mag op basis van een documentcontrole van
testgegevens van de leverancier.
c. Materialen met eigenschappen die afwijken van
de eisen in deze CUR-Aanbeveling mogen slechts
worden toegepast als het gebruik ervan schriftelijk
is overeengekomen tussen opdrachtgever en
opdrachtnemer. In de projectspecificatie of het
werkplan moet in dat geval schriftelijk worden
vastgelegd op welke punten wordt afgeweken
van de eisen.
d. De herkomst van de materialen moet traceerbaar
zijn.
Opmerking 1
Een overzicht van veelal toegepaste producten voor de
verschillende uitvoeringsklassen is opgenomen in tabel
3.
Tabel 3. Veelal gebruikte producten
Opmerking 2
NEN 1504-5 maakt onderscheid tussen de volgende
materialen voor het injecteren:
Categorie D Polymeergebonden vloeistof voor het afdichten van
enigszins bewegende scheuren, naden (en holle
ruimten. Toepasbaar voor uitvoeringsklasse I-2.
Categorie F Materiaal voor het constructief verlijmen onder
druk (injecteren), waarbij krachtsoverdracht kan
plaatsvinden. Toepasbaar voor uitvoeringsklasse I-1
Categorie S Polymeergebonden vloeistof voor het (af )dichten
van scheuren, naden en holle ruimten die na
verharden herhaald kan zwellen door wateropname.
Toepasbaar voor uitvoeringsklasse I-3
5.2 Materiaal
5.2.1 Verpakking
Alle materialen of componenten daarvan moeten
fabrieksmatig zijn verpakt. De verpakking van de com -
ponenten moet zijn afgestemd op de mengverhouding.
In het magazijn van opdrachtnemer is het toegestaan
materiaal uit grotere verpakkingseenheden onder
te verdelen in kleinere verpakkingen, waarbij op de
nieuwe verpakking ten minste vermeld moet worden:
? de productnaam en/of productcode;
? de mengverhouding;
? het chargenummer van de grotere verpakkings-
eenheid;
? de houdbaarheidsdatum, afgeleid van de grotere
verpakkingseenheid.
Materiaal Epoxy
(E)
Polyurethaan
(P)
Combinatie kunsthars
(Px)
Cement SPUR *2 Gel
Type hars volgens NEN-EN 1504-5
zie opmerking 2
F D F/D S
I-1 Constructief verlijmen X X X
I-2a Technisch afdichten X X X X
I-2w Technisch afdichten, waterdicht (X)*1 X X X X
I-3 Technisch afdichten achter beton X X X
*1 Afhankelijk van betonconditie en scheurwijdte verandering
*2 SPUR is een schuimvormende polyurethaan. Deze mag worden gebruikt voor \
het tijdelijk stoppen van een lekkage
alvorens een injectie uit te voeren. Het naïnjecteren kan achterwege \
blijven als de leverancier aangeeft dat SPUR ook
geschikt is voor een blijvende afdichting.
20
5.2.2 Informatiebladen
Opdrachtnemer moet beschikken over informatie-
bladen en/of productspecificaties van (componenten
van een) materiaal dat zal worden gebruikt voor het
vullen of injecteren. Hierin moeten ten minste zijn
opgenomen:
? de kenmerken van het product;
? de verwerkingscondities;
? de mengverhoudingen (voor zover van toepassing).
De informatiebladen moeten desgevraagd aan de
opdrachtgever beschikbaar worden gesteld.
5.2.3 Selectie materiaal
Te gebruiken materialen voor het (af )dichten of
constructief verlijmen van scheuren, naden of holle
ruimten in beton moeten zodanig zijn samengesteld
dat voldaan wordt aan de eisen aan het gerede werk.
In beginsel gelden voor injectiematerialen de eisen
zoals opgenomen in NEN-EN 1504-5, tenzij in de
projectspecificatie afwijkende eisen zijn opgenomen.
Opmerking
In NEN-EN 1504-5 worden eisen aan injectieharsen
gesteld waarbij onder meer gekeken wordt naar
de scheurwijdte die kan worden geïnjecteerd en
de scheurwijdte beweging die het materiaal kan
opvangen. Bij injectiewerk kan op basis hiervan een
keuze worden gemaakt uit beschikbare materialen c.q.
klassen zoals die in NEN-EN 1504-5 worden gehan -
teerd. Deze CUR-Aanbeveling richt zich nadrukkelijk op
het eindresultaat en stelt daaraan eisen.
21
Eisen aan de uitvoering 6
6 .1 Algemeen
Algemeen geldt:
a. Het werk moet worden uitgevoerd conform het
werkplan.
b. Vooraf moet zijn getoetst of de situatie overeen -
komt met de situatie zoals beschreven in het
werkplan. Is dit niet het geval dan moet worden
nagegaan of de beoogde werkwijze afdoende is of
dat een andere werkwijze moet worden gevolgd. Bij
het constructief verlijmen moet een eventuele aan -
passing door de betononderhoudskundige worden
geaccordeerd alvorens met het vullen of injecteren
mag worden gestart.
c. Gedurende het vullen of injecteren en het uitharden
van het aangebrachte materiaal, moet de stabiliteit
van het onderdeel waaraan wordt gewerkt zijn
gewaarborgd.
d. De locatie waar de werkzaamheden worden of zijn
uitgevoerd, moet bereikbaar zijn of worden gemaakt
zodat de werkzaamheden, inclusief de keuringen,
op een goede en veilige wijze zijn uit te voeren.
e. Gedurende de werkzaamheden moet worden
bewaakt of de omgevingscondities voldoen aan de
daaraan te stellen eisen in de productspecificatie of
het informatieblad. Daarvoor moet meetapparatuur
op het werk aanwezig zijn.
f. Gedurende de werkzaamheden moet worden
bewaakt of de scheurwijdte verandering blijft
binnen de grenswaarden volgend uit het werkplan
en/of de productspecificatie. Bij constructief
verlijmen (I-1) mag geen sprake zijn van een scheur -
wijdte verandering.
g. Tijdens de uitvoering moeten registraties worden
bijgehouden, zie hiervoor hoofdstuk 10 van deze
CUR-Aanbeveling.
6.2 Personeel
Het vullen of injecteren moet worden uitgevoerd
door gekwalificeerde personen met ten minste 2 jaar
aantoonbare relevante werkervaring.
Alleen in gevolgklasse GK1 en GK2 mag de gekwalifi -
ceerde persoon worden ondersteund door ten hoogste
2 niet- of lager gekwalificeerde personen. Een gekwa -
lificeerde persoon moet daarbij tijdens het vullen
of injecteren aanwezig zijn in de nabijheid van niet-
gekwalificeerde personen en daarop effectief toezicht
uitoefenen.
6.3 Te verwerken materialen
6.3.1 Materiaal voor vullen of injecteren
Voor het materiaal voor het vullen of injecteren geldt:
a. De potlife van aangemaakt materiaal moet zodanig
lang zijn dat met de toe te passen apparatuur, bij
de heersende temperatuur en bij de aangemaakte
hoeveelheid, een vulling wordt bereikt behorende
bij het doel, zie 7.3.
b. De viscositeit van het aan te brengen materiaal
moet zodanig zijn dat het vullen of injecteren
mogelijk is bij de toegelaten maximale druk, met
de toe te passen apparatuur en bij de heersende
temperatuur onder de heersende condities.
c. De snelheid van uitharden van het materiaal moet
zijn afgestemd op het doel van het vullen of
injecteren.
d. Is de elasticiteitsmodulus van het materiaal bij een
uitvoeringsklasse I-1 relevant voor het vervormings-
gedrag of sterkte van de betonconstructie, dan
moet de elasticiteitsmodulus aansluiten op de
elasticiteitsmodulus van het beton dat wordt gevuld
of geïnjecteerd, tenzij de projectspecificatie anders
bepaalt.
6.3.2 Opslag
De componenten waaruit een materiaal voor het vullen
of injecteren wordt samengesteld en het materiaal zelf,
moeten worden opgeslagen in overeenstemming met
de voorschriften van de fabrikant/leverancier.
Componenten of materiaal die niet als zodanig zijn
opgeslagen of waarvan de houdbaarheidsdatum is
overschreden, mogen niet worden verwerkt.
Opmerking
Ook tijdens transport naar het werk zijn de omgevings -
condities van belang.
6.3.3 Ingangscontrole
Alvorens materialen of componenten daarvan te
verwerken moet door een visuele controle worden
vastgesteld en schriftelijk worden vastgelegd, dat de
materialen voldoen aan hetgeen is beschreven in het
werkplan en/of de projectspecificatie. De controle moet
ten minste omvatten:
22
? de soort of handelsnaam;
? de hoeveelheid;
? de kleur (indien van toepassing);
? het niet beschadigd zijn van de oorspronkelijke
verpakking;
? de houdbaarheidsdatum;
? het aantal componenten.
Indien bij de controle een afwijking wordt vastgesteld
mag niet met de verwerking van materialen worden
begonnen. Vastgesteld en vastgelegd moet worden of
een geconstateerde afwijking negatieve gevolgen heeft
voor het kunnen voldoen aan de eisen in deze CUR-
Aanbeveling of de projectspecificatie. Pas als is vast -
gesteld dat dit niet het geval is, of indien de afwijking is
gecorrigeerd, mag met de verwerking van de materia -
len worden begonnen.
6.3.4 Doseren van componenten
Het doseren van componenten mag uitsluitend met de
volgende doseermethoden worden uitgevoerd in door
de leverancier/fabrikant aangegeven verhoudingen:
a. met automatische doseringsapparatuur;
b. door middel van vooraf op elkaar afgestemde,
volledig verpakte sets van componenten;
c. in volume- of gewichtsprocenten, waarbij de afzon -
derlijke componenten moeten worden afgewogen
of afgemeten.
Bij het afwegen of afmeten moet gebruik worden
gemaakt van een, op de hoeveelheid afgestemde, aan -
toonbaar gekalibreerde weegschaal of een maatbeker
waarop de gewichten of volumes voldoende nauwkeu -
rig zijn af te lezen.
Het uitvoerende bedrijf moet, voor zover dit niet door
de opdrachtgever is voorgeschreven, aangeven op
welke wijze de juiste mengverhouding wordt bepaald
bij het gebruik van een meercomponenten pomp.
Opmerking
Indien geen automatische doseringsapparatuur wordt
toegepast, heeft het gebruik van voorverpakte sets de
voorkeur. Indien de fabrikant/leverancier het toestaat
kan eventueel worden overgegaan op dosering op de
bouwplaats door het afwegen of afmeten van de hoe -
veelheden van de componenten.
6.3.5 Mengen van componenten
Het mengen van de componenten moet op een
zodanige wijze worden uitgevoerd dat een homogeen
mengsel wordt verkregen. De mengtijd, de meng-
apparatuur, de mengsnelheid en de maximaal te
mengen hoeveelheid moeten voldoen aan de voor -
schriften van de fabrikant/leverancier. Het mengsel
mag tijdens het mengen en in de periode tussen het
mengen en verwerken niet in aanraking komen met
schadelijke bestanddelen of worden blootgesteld
aan omstandigheden die de eigenschappen negatief
kunnen beïnvloeden.
Opmerking
Homogeen gemengd materiaal is egaal van kleur en
vertoont geen "strepen". Voorkomen moet worden dat
materialen in contact komen met bijvoorbeeld (oplos)
middelen voor het reinigen van apparatuur.
6.4 Voorbereiding voor het vullen
of injecteren
6.4.1 Stoppen lekkage
Bij een watervoerende scheur, naad of holle ruimte
moet watertransport door de scheur, naad of holle
ruimte eerst worden gestopt. Dit kan achterwege
blijven als de samenstelling van het materiaal dat wordt
gebruikt bij het vullen of injecteren dit niet noodzakelijk
maakt.
Opmerking
Het uittreden van water kan bijvoorbeeld worden
gestopt door achter de te injecteren constructie een
afdichting aan te brengen met een expanderend
schuim, een membraan van gel of een cement-
gebonden product.
6.4.2 Aanbrengen oppervlakteafdichting
Vastgesteld moet worden of een oppervlakteafdichting
noodzakelijk is:
? bij de gekozen verwerkingstechniek;
? gelet op de aanwezige wijdte, breedte of grootte
van een scheur, naad of holle ruimte.
Voordat een oppervlakteafdichting op het betonopper -
vlak wordt aangebracht, moet het betonoppervlak ter
23
plaatse worden ontdaan van verontreinigingen en
losse delen zodanig dat het op te brengen afdichtings -
materiaal voldoende kan hechten.
Een oppervlakteafdichting moet voldoende sterk,
stabiel en stijf zijn om weglekken van materiaal gebruikt
voor het vullen of injecteren te voorkomen.
6.4.3 Reinigen
Een vervuilde, te vullen of injecteren scheur, naad of
holle ruimte moet eerst worden gereinigd.
Tenzij de leverancier anders voorschrijft mag reinigen
worden uitgevoerd door spoelen met water of een
oplosmiddelvrij reinigingsmiddel. In het laatste geval
moet nog met water worden nagespoeld. Een andere
mogelijkheid is het spoelen met de in te zetten hars of
mortel, waarbij net zo lang wordt gespoeld dat er geen
vervuild materiaal meer naar buiten treedt.
6.4.4 Injectiepunten, algemeen
Injecteren moet gebeuren vanuit injectiepunten.
a. Bij een scheur of naad mogen deze op de scheur
worden aangebracht of mag de scheur of naad
schuin worden aangeboord, tenzij in de project-
specificatie een wijze van aanbrengen is voorge -
schreven.
b. Bij een holle ruimte is de wijze van injecteren
afhankelijk van het bereikbaar zijn van deze ruimte.
Is deze vanaf het oppervlak te vullen, dan mag dit
vullen plaatsvinden vanaf het oppervlak. Is de holle
ruimte niet bereikbaar vanaf het oppervlak, dan
moet deze worden aangeboord met ten minste 2
boorgaten, zodat lucht uit de holte tijdens het vullen
kan ontwijken.
Opmerking
Schuin aanboren heeft de voorkeur boven het
afdichten en injecteren op de scheur, naad of holle
ruimte als de vullingsgraad een maatgevend criterium
is.
Geboorde gaten moeten voor het vullen of injecteren
stofvrij worden gemaakt.
6.4.5 Injectiepunten, op de scheur,
naad of holle ruimte
De afstand tussen injectiepunten bij een dichtgezette
scheur of naad of holle ruimte mag niet meer zijn dan
de dikte van het onderdeel dat wordt gevuld of geïn -
jecteerd, tenzij wordt aangetoond dat met een grotere
afstand ook een goede vulling wordt bereikt (figuur 1).
6.4.6 Injectiepunten: schuin aanboren
scheur, naad of holle ruimte
Bij een scheur geldt het volgende:
a. Voor het creëren van injectiepunten moet de te
vullen of te injecteren scheur schuin, onder een
hoek van circa 45°, worden aangeboord ongeveer
halverwege de dikte van de betonconstructie op die
locatie.
b. Injectiepunten moeten om en om, aan weerszijden
van de scheur worden aangebracht (zie figuur 2).
c. De afstand tussen de injectiepunten moet zodanig
zijn dat voldaan gaat worden aan de gestelde eisen
aan het gerede werk volgens hoofdstuk 7 en aan
additionele of afwijkende eisen in de project-
specificatie.
d. Ten minste geldt dat indien wordt gevuld of geïnjec -
teerd vanuit één injectiepunt, het volgende boorgat
c.q. injectiepunt moet liggen in het gebied waar het
materiaal naar buiten treedt.
Opmerking
De theoretische afstand tussen injectiepunten is gelijk
aan de helft van de dikte van het onderdeel dat wordt
geïnjecteerd. In de praktijk blijkt het mogelijk en kan
het zelfs wenselijk zijn minder injectiepunten aan te
brengen.
6.4.7 Injectiepunten: aanbrengen
membraan
Het aantal injectiepunten moet zodanig worden
gekozen dat het eindresultaat voldoet aan de eisen aan
het gerede werk. Het patroon van injectiepunten moet
overeenkomen met het patroon geschetst in figuur 3.
Opmerking
Gebruikelijk is injectiegaten te boren in een patroon
volgens figuur 3 met een raster van 1 m 2.
24
Figuur 3 Patroon boorgaten injecteren achter het beton.
6.5 Apparatuur voor vullen
of injecteren
Apparatuur moet doelmatig zijn. Indien wordt geïn -
jecteerd moet de apparatuur zijn voorzien van een
manometer waarvoor geldt:
a. Het meetbereik moet zijn afgestemd op de druk die
wordt gehanteerd.
b. De schaalverdeling moet voldoende nauwkeurig en
goed afleesbaar zijn.
c. Bij een voorgeschreven maximale druk moet zijn
aangetoond dat de meetonnauwkeurigheid bij
de maximale druk ten hoogste plus of min 10 %
bedraagt.
Indien eisen zijn gesteld aan de maximaal toelaatbare
druk, moet een drukbegrenzer worden toegepast die
voorkomt dat de maximale druk wordt overschreden.
Bij toepassen van een meercomponenten pomp, moet
ervoor worden gezorgd dat de componenten in de
juiste verhouding worden gemengd.
Figuur 1 Principe injecteren/vullen op scheur. Figuur 2 Principe aanboren.
25
6.6 Uitvoeren van het vullen
of injecteren
6.6.1 Algemeen
Vullen en injecteren moet zodanig plaatsvinden dat
het eindresultaat voldoet aan wat is vastgelegd in
hoofdstuk 7.
De te hanteren druk moet zodanig zijn dat er geen
sprake is van een toename van het aantal scheuren,
naden of holle ruimten in het beton. De wijdte van de
scheur of naad mag door het injecteren niet toenemen,
tenzij dit nodig is om te kunnen voldoen aan de eisen
aan het gerede werk.
Opmerking
Als vuistregel voor de maximale injectiedruk wordt wel
aangehouden: Maximale injectiedruk =
(waarde betondruksterkte/3) x 10 bar.
Het nat worden van aangemaakt materiaal door
neerslag of condens is niet toegestaan.
6.6.2 Vullen of injecteren na
een onderbreking
Voordat het vullen of injecteren na een onderbreking
van de werkzaamheden wordt hervat, moet apparatuur
worden gereinigd. Injectieapparatuur moet worden
doorgespoeld totdat zuivere injectiehars uittreedt.
Na de onderbreking moet bij een eerstvolgend vul- of
injectiepunt worden begonnen of er moet een nieuw
vul- of injectiepunt worden aangebracht.
6.6.3 Omstandigheden verwerking
Het vullen of injecteren moet gebeuren binnen de door
de fabrikant/leverancier aangeven verwerkingstempe -
ratuur, relatieve luchtvochtigheid als ook ondergrond
temperatuur c.q. temperatuur in de naad of holle ruimte.
Direct voorafgaand aan het vullen of injecteren moet
worden vastgesteld of de vochtigheid van een scheur,
naad of holle ruimte niet is gewijzigd ten opzichte van
de betonconditie zoals vastgelegd in het werkplan.
Opmerking
Dit betekent bijvoorbeeld het beoordelen of er sprake
is van condens. Condens op het betonoppervlak kan
betekenen dat een scheurconditie wijzigt van droog
naar vochtig.
6.6.4 Specifiek verwerkingstechniek
injecteren, I-1 en I-2
Voor het injecteren in een uitvoeringsklasse I-1 en I-2
moet worden gecontroleerd of de volgende aspecten
voldoen aan het uitgangspunt in het werkplan:
a. de wijdte van de scheur of naad;
b. de betonconditie, zowel ten aanzien van vocht als
ten aanzien van vervuiling;
c. de verandering in wijdte van de scheur of naad;
d. geschiktheid van het voorgenomen injectiemateriaal
bij de waargenomen situatie.
Bij een geconstateerde afwijking moet de werkwijze
worden aangepast en het werkplan worden bijgesteld.
Bij een uitvoeringsklasse I-1 moet de aangepaste
werkwijze met een betononderhoudskundige worden
afgestemd.
Opmerking
Een wijdte verandering is op het moment van injecteren
doorgaans niet te controleren. De eis mag dan ook
worden geïnterpreteerd als een inschatting die de
gekwalificeerde medewerker maakt op basis van
de hem bekende informatie en beoordeling van de
constructie in het werk.
Het injecteren moet per injectiepunt zodanig lang
worden doorgezet dat bij het volgende injectiepunt
een niet met water vermengde en niet verontreinigde
injectievloeistof uittreedt.
De maximale injectiedruk moet, voor zover deze is
voorgeschreven, worden gerespecteerd.
Opmerking
Bij een te hoge injectiedruk kan schade ontstaan aan
de constructie, bijvoorbeeld doordat scheuren zich
uitbreiden. Er wordt op gewezen dat het noodzakelijk
kan zijn om bij aanvang van het injecteren tijdelijk een
hogere druk te gebruiken om de stroming op gang te
laten komen. Deze mag echter niet meer zijn dan de
maximale injectiedruk.
26
6.6.5 Specifiek verwerkingstechniek
injecteren, I-3
Voor het aanbrengen van een membraan achter het
beton geldt
a. De hoeveelheid materiaal die achter het beton
wordt geïnjecteerd moet zijn afgestemd op het
patroon van de injectiepunten en de grondslag c.q.
te vullen ruimte.
b. Als controle op het proces moet door middel van
een debietmeter tijdens het injecteren worden
bewaakt hoeveel materiaal per injectiepunt wordt
verpompt. Indien deze hoeveelheid afwijkt van
hetgeen werd verwacht moet het proces worden
gestopt. Nagegaan moet worden wat de oorzaak
kan zijn van het groter of kleiner volume materiaal
dat wordt geïnjecteerd en wat daarvan het gevolg
is. Pas na deze analyse en het zo nodig bijstellen
van de werkwijze, mag het injecteren worden voort -
gezet.
6 .7 Nabewerken
6.7.1 Uiterlijk, tintverschil
In deze CUR-Aanbeveling zijn geen eisen gesteld aan
het uiterlijk, de textuur en kleur- en/of tintverschillen van
de mortel voor het nabewerken.
Opmerking
Bij het vullen of injecteren van scheuren, naden of
holle ruimten bij schoon beton, verdient het aanbeve -
ling nadere afspraken te maken over het esthetisch
eindresultaat.
6.7.2 Afdichten boorgaten
Indien een afwerkingsklasse A1 of A2 is overeen-
gekomen, moeten boorgaten worden gedicht met een
cementgebonden mortel die voldoet aan de volgende
klasse van NEN-EN 1504-3:
I-1: ten minste R3;
I-2: ten minste R1.
Het boorgat moet op gelijke hoogte als het beton-
oppervlak worden afgewerkt.
6.7.3 Verwijderen oppervlakte-afdichting
Indien een afwerkingsklasse A2 is overeengekomen,
moet na het verwijderen van de afdichting een
oppervlak zijn verkregen zonder hoogteverschil met
het omringend beton en met een textuur van het
omringend beton.
6.7.4 Verwijderen materiaal op
omringend beton
Indien een afwerkingsklasse A2 is overeengekomen,
moet het verwijderen van materiaal plaatsvinden door
schuren en/of steken, tenzij een andere methode is
vastgelegd in de projectspecificatie.
6.8 Gaten van in het werk
uitgevoerde proeven
Indien in de projectspecificatie geen eisen zijn
opgenomen, moeten gaten en beschadigingen van in
het werk uitgevoerde beproevingen worden hersteld
met een reparatiemortel in de klasse R3 volgens
NEN-EN 1504-3.
Ter plaatse van geboorde gaten voor proeven mag
geen (water)lekkage ontstaan.
27
Eisen aan uitgevoerd werk 7
7.1 Algemeen
In dit hoofdstuk zijn de eisen beschreven die gelden
voor het uitgevoerde werk.
De mechanische eigenschappen moeten na ten
hoogste 7 dagen zijn bereikt. Keuring en controle mag
eerder plaatsvinden.
7. 2 Mechanische eigenschappen
7.2.1 Druksterkte
Voor de druksterkte van het materiaal in de gevulde of
geïnjecteerde scheur, naad of holle ruimte geldt:
I-1: De druksterkte van het materiaal gebruikt voor het vullen of
injecteren van scheuren, naden of holle ruimten moet ten
minste gelijk zijn aan de ontwerpdruksterkte van het beton
dan wel de huidige, gemeten druksterkte of de waarde die
in de projectspecificatie is overeengekomen.
I-2: Aan de druksterkte van het materiaal zijn geen eisen
gesteld. Het aangebrachte materiaal moet volledig
uitharden, moet zijn samenhang behouden en mag niet
zodanig van samenstelling zijn dat het in de gebruiksfase
oplost en/of wegspoelt.
I-3: Zie I-2.
Opmerking
Met de (ontwerp)druksterkte wordt bedoeld de reken -
waarde van de druksterkte waarmee in het ontwerp
van de betonconstructie is gerekend. Deze kan bij -
voorbeeld worden ontleend aan bouwtekeningen en
projectspecificaties (bestek).
7.2.2 Hechtsterkte en treksterkte
Voor de hechting en treksterkte van het materiaal in de
gevulde of geïnjecteerde scheur, naad of holle ruimte
geldt:
I-1: De hechtsterkte en treksterkte van het materiaal, bepaald
volgens 9.4.3, moeten ten minste overeenkomen met
de treksterkte van het beton, waarbij mag worden
uitgegaan van tabel 4 of een andere waarde als die in de
projectspecificatie is vermeld.
I-2: Geen eis anders dan dat het materiaal aanwezig moet zijn
en blijven in de scheur, naad of holle ruimte.
I-3: Geen eis anders dan dat het materiaal aanwezig moet zijn
en blijven achter het beton.
Tabel 4: Hechtsterkte en treksterkte van materiaal gebruikt
voor het vullen en injecteren bij I-1
Sterkteklasse beton Hechtsterkte en treksterkte ten minste
[N/mm 2]
B15 of C12/15 0,9
B25 of C20/25 1,0
B30 of C25/30 1,2
B35 of C28/35 1,4
B45 of C35/45 1,5
B55 of C45/55 1,8
B65 of C53/65 2,0
7. 3 Vullingsgraad (I-1, I-2a)
Voor de vullingsgraad van een scheur, naad of holle
ruimte geldt in het geval van niet-watervoerende
scheuren:
I-1: Vulling ten minste 95 % of een andere waarde indien dit
in de projectspecificatie is opgenomen.
I-2a: Vulling van ten minste 80 %.
7. 4 Waterdichtheid (I-2w, I-3)
Voor de vullingsgraad van een scheur, naad of holte
in het geval van watervoerende scheuren geldt dat na
de werkzaamheden, een maand later en vervolgens
gedurende de beoogde levensduur geen nieuwe water -
toevoer mag ontstaan door de scheur, naad of holte.
Opmerking 1
Om aan deze eis te kunnen voldoen zal het gebruikte
materiaal weerstand moeten kunnen bieden aan een
bepaalde druk. In NEN 1504-5 worden injectiemateria -
len ingedeeld op waterdichtheid bij een druk van
2 ?10 5 Pa en 7 ? 10 5 Pa (druk van 1 meter waterkolom is
ongeveer gelijk aan 1 x 10 4 Pa).
Opmerking 2
Bij relatief veel scheurwijdte beweging (meer dan
klasse S2) kan het nodig zijn vullen of injecteren na
verloop van tijd nog eens te herhalen om de water -
dichtheid gedurende de beoogde levensduur te
bereiken.
28
29
Geschiktheidsonderzoek 8
Indien wordt afgeweken van één of meer bepalingen
in deze CUR-Aanbeveling moet zijn aangetoond dat
voldaan wordt of zal worden aan de overige eisen en
bepalingen in deze CUR-Aanbeveling, dan wel aan de
projectspecificatie.
30
31
Keuring en controle 9
9 .1 Algemeen
Het in te zetten niveau van keuring en controle moet
zijn afgestemd op de gevolgklasse (GK), zoals weerge -
geven in tabel 2, zie 3.10.
Op basis van een keuringsplan moet worden nagegaan
of een werk goed wordt en is uitgevoerd en of voldaan
is aan de eisen.
9.2 Keuringsaspecten en frequentie
De frequentie waarmee beoordelingen per project
moeten worden uitgevoerd is samengevat in bijlage A.
Opmerking
Nadrukkelijk gaat het hier niet om de onderzoeken die
nodig zijn in het kader van een gedegen vooronder -
zoek, zoals bijvoorbeeld het bepalen van de maximaal
optredende scheurwijdte verandering en de scheur -
diepte bij een uitvoeringsklasse I-1 en I-2 of de samen -
stelling en mogelijke verontreiniging van grond bij de
uitvoeringsklasse I-3.
Is er bij een keuring sprake van meer beoordelingen
per werk of dag, dan moeten deze beoordelingen
verdeeld over het werk of dag worden uitgevoerd.
9.3 Keuringscriterium
Elke individuele meetwaarde moet in beginsel voldoen
aan de gestelde eis.
In verband met een foutenmarge in de bepaling van
een eigenschap mag per serie van 3 metingen, ten
hoogste 1 meting een meetwaarde hebben die:
? bij een maximale waarde ten hoogste een factor 1,15
hoger is dan de eis;
? bij een minimale waarde ten hoogste een factor 0,85
lager is dan de eis.
In dat geval wordt geacht te zijn voldaan aan de eis.
Worden deze factoren overschreden dan moeten ten
minste twee nieuwe metingen worden gedaan. Indien
deze twee nieuwe meetwaarden voldoen, dan blijft
de meetwaarde die niet voldoet buiten beschouwing.
Voldoen deze twee nieuwe meetwaarden niet dan geldt
dat niet wordt voldaan aan de gestelde eis.
9.4 Uitvoeren keuringen
9.4.1 Algemeen
De wijze van beoordelen kan bestaan uit één
waarneming/meting of een combinatie van:
? waarnemen, visueel (O);
? meten (T).
De testmethode is voor verschillende beoordelingen
vermeld in bijlage A. De testen tijdens het vullen of
injecteren of aan de gerepareerde constructie zijn in de
volgende paragrafen nader toegelicht.
Bij gebruik van kritische meetapparatuur moet de
nauwkeurigheid van het meetinstrument ten minste een
factor 10 groter zijn dan de waarde die moet worden
getoetst.
Opmerking
Meetapparatuur is kritisch als een onjuiste meting grote
gevolgen kan hebben. Te denken is aan het overschrij -
den van een maximaal opgegeven injectiedruk of een
mengverhouding in gewichtsprocenten.
9.4.2 Uitharden materiaal
Ter controle van de uitharding van het verwerkte
materiaal moet een representatief monster worden
genomen in een volume waarmee de uitharding goed
te volgen is. Dit geldt per product of mengverhouding
van componenten die worden verwerkt.
Gecontroleerd moet worden of het product uithardt en
de eigenschappen heeft die ervan worden verwacht.
9.4.3 Hechtsterkte
De hechtsterkte moet worden bepaald aan de hand
van een boorkern die is geboord over de scheur, naad
of holle ruimte. Haaks op de scheur, naad of holle
ruimte moet de kern op trek worden belast. Breuk moet
optreden in het beton of bij een waarde die overeen -
komt met de eis.
Indien in het gebruikte materiaal voor het injecteren of
vullen breuk optreedt beneden de te bereiken hecht -
sterkte geldt de waarde bij breuk als resultaat voor de
hechtsterkte. Is deze waarde minder dan 85 % van de
vereiste hechtsterkte dan wordt niet voldaan aan de
gestelde eis.
32
9.4.4 Vullingsgraad
De vullingsgraad moet op één van de volgende wijzen
worden bepaald:
? Door het boren van kernen en het visueel beoorde -
len van de vullingsgraad.
? Door het uitvoeren van ultrasoonmetingen. Hierbij
moet worden vastgesteld dat er ter plaatse van de
scheur, naad of holle ruimte sprake is van een door -
lopend signaal. De doorloopsnelheid moet daarbij
nagenoeg gelijk zijn aan de doorloopsnelheid van
het omringende beton.
9.4.5 Waterdichtheid
Na afronden van de werkzaamheden, en een maand
daarna, moet visueel worden beoordeeld of er nog
water
Reacties