CUR-Aanbeveling 100:2013Schoonbeton - specificatie,
uitvoering en beoordeling van betonoppervlakken waaraan
esthetische eisen worden gesteld
Architectural concrete
SBRCURNET
SBRCURnet is een onafhankelijk kennisnetwerk
voor de gehele bouwsector. Wij zorgen er voor dat
professionals in de Burgerlijke en Utiliteitsbouw en
in de Grond-Weg- en Waterbouw hun werk beter
kunnen doen.
Wij brengen partijen uit de bouwsector met elkaar in
contact voor het ontwikkelen van nieuwe vakkennis
over actuele vraagstukken. Ook voorzien we de
sector van betrouwbare, bruikbare vakkennis. Dat
doen we door kennis uit te geven in een breed
scala aan producten en diensten. Bovendien helpen
we bij het implementeren van kennis.
CUR-Aanbevelingen
Een CUR-Aanbeveling geeft richtlijnen voor de
toepassing van nieuwe materialen, methoden en
technieken. Het gaat om praktische regels, die samen
met potentiële gebruikers zijn opgesteld. Door hun
praktische opzet worden CUR-Aanbevelingen breed
geaccepteerd in de bouwpraktijk en bevorderen zij
innovaties. Als voorschriften kunnen zij dienen als
basis van certificeringsregelingen.
ARTIKELNUMMER AA100:2013
2
Voorwoord bij de tweede, herziene versie
In juni 2004 verscheen CUR-Aanbeveling 100 met daarin criteria voor het \
specificeren en beoordelen
van schoonbeton. Van schoonbeton is sprake als aan het betonoppervlak hoge esthetische eis\
en wor-
den gesteld, bijvoorbeeld hoger dan de standaardklasse zoals vastgelegd in NEN 8760. De esthetische
kwaliteit van beton wordt zowel in de ontwerpfase als uitvoeringsfase door veel aspecten bepaal\
d. Dus
voorafgaand aan de uitvoering moeten al beslissingen worden genomen en keuzen worden gemaakt.
Het is van groot belang om vooraf heldere afspraken te maken over welk resultaat wordt verlangd en
welke afwijkingen acceptabel zijn. Dit vereist een duidelijk kader waarin de te benoemen beoordelings-
aspecten voor schoonbeton en de bijbehorende eisen eenduidig zijn vermeld. Deze CUR-Aanbeveling
100 geeft hieraan invulling.
Schoonbeton is het eindproduct van een proces met veel partijen, daaraan gekoppelde invalshoeken en
met verschillende mogelijkheden van vervaardigen. Deze CUR-Voorschriftencommissie benadrukt dat
een goede en tijdige communicatie gedurende dit proces tussen de betrokken partijen essentieel is. De
betrokken partijen zijn onder andere opdrachtgever, architect, uitvoerend bedrijf en beton- en bekisting-
leverancier. Alleen met goede communicatie kan een eindproduct tot stand komen dat voldoet aan ie-
ders verwachting. Het aanstellen van een specifieke coördinator voor schoonbeton bevordert deze on-
derlinge afstemming en communicatie. Deze coördinator wordt in deze CUR-Aanbeveling dan ook
verplicht gesteld.
Bij het herzien van de CUR-Aanbeveling is gebruik gemaakt van de ervaringen die sin\
ds 2004 met CUR-
Aanbeveling 100 zijn opgedaan. Dit heeft geleid tot verbeteringen en aan\
vullingen, bijvoorbeeld:
? Er is meer aandacht voor het specificeren van de wensen. Hierbij moet rekening worden gehouden
met de mogelijkheden binnen het project, de uitvoeringsmethode en bijvoorbeeld de beleving door
de gebruiker.
? De klassen B1 en B2 zijn verduidelijkt. Tevens is een nieuwe oppervlakteklasse B9 geïntroduceerd.
B1 en B2 zijn klassen voor glad beton, waarvoor de beoordelingsaspecten en eisen zijn vastgelegd.
B9 is een vrije klasse waarvoor de beoordelingsaspecten en eisen moeten worden bepaald.
? Er wordt een coördinator schoonbetonwerk geïntroduceerd als spin in het web.
? Er is in deze uitgave voor gekozen de schrijfwijze 'schoonbeton' a\
an te houden in plaats van 'schoon
beton'. Dit om aan te duiden dat schoonbeton een product is. Ook heet de CUR-grijsschaal nu de
CUR-grijsschaal-beton omdat hij specifiek is bedoeld voor het beoordelen van schoonbeton.
? De bijbehorende CUR-grijsschaal-beton is aangepast, waarbij een lichte tint is toeg\
evoegd en twee
donkere zijn komen te vervallen. Teven is de schaal 'grijzer' geworden. Om verwarring te voorkomen
zijn de aanduidingen aangepast door in plaats van een letter nu een Rome\
ins cijfer te gebruiken.
De Aanbeveling is te gebruiken bij het nader specificeren van een klasse B uit NEN 8670 maar kan ook
zelfstandig worden gebruikt. In hoofdstuk 1 worden doel en toepassing van deze CUR-Aanbeveling be-
schreven. Hoofdstuk 2 verklaart de gebruikte termen, voor zover deze misverstanden kunnen opleve-
ren. Gelet op het belang vooraf zaken goed te regelen wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de organisatie
en het beschrijven van het schoonbetonwerk. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een klasse-indeling die
is opgenomen in hoofdstuk 4, zoals de klassen B1 en B2. Eisen aan de te \
gebruiken materialen zijn
opgenomen in hoofdstuk 5, uitvoeringsaspecten komen aan bod in hoofdstuk\
6. Hoe de beoordelings-
aspecten getoetst moeten worden is omschreven in hoofdstuk 7. Daarbij wordt onderscheid gemaakt
in visueel waarnemen en meten. Hoe eventuele onvolkomenheden hersteld ku\
nnen worden is opgeno-
men in hoofdstuk 8. De CUR-Aanbeveling bevat verder een aantal bijlagen met achtergrondinformatie,
alsmede een controlelijst. Onderdeel van deze CUR-Aanbeveling is de CUR-grijsschaal-beton die in ge-
drukte vorm beschikbaar is en wordt gebruikt bij het beoordelen van tintverschillen.
Deze CUR-Aanbeveling is opgesteld door CUR-Voorschriftencommissie 93 "Herziening CUR-Aanbeveling
schoonbeton". Op het moment van publicatie van deze Aanbeveling was d\
eze commissie als volgt sa-
mengesteld:
J.H.M. Oude Kempers (voorzitter), ir. C.A. van der Steen (secretaris en rapporteur), ing. J.M. Eikelen-
boom, ing. J. de Goede, J. Heuveling, ir. R.N.J. Huijben, ing. J.H. Köhne, ing. A. Memelink, F. Segaar,
ing. M.R. van der Wolf, ing. W. van Wolfswinkel, R. van Zutven, drs. E. Vega (coördinator).
SBRCURnet
3
NEN/CUR-commissie 353 039/VC12 'Beton' en NEN/CUR-commissie 351 08\
5 'Uitvoering' stemmen in
met de inhoud van deze CUR-Aanbeveling 100:2013.
CUR-Aanbeveling 100 van 2004 komt hiermee te vervallen.
SBRCURnet
4
Inhoud
1 Onderwerp en toepassingsgebied 6
2 Termen en definities 7
3 Organisatie en beschrijven schoonbetonwerk 9
3.1 Coördinatie schoonbetonwerk 9
3.2 Startbespreking uitvoering 10
3.3 Opstellen projectspecificatie 10
3.4 Op te nemen in projectspecificatie voor B1 en B2 11
3.4.1 Verplichte onderdelen 11
3.4.2 Optionele aspecten (B1, B2) 12
3.5 Op te nemen in projectspecificatie voor B9 13
3.6 Opstellen werkplan schoonbeton 13
4 Classificatie schoonbeton 14
4.1 Algemeen 14
4.2 Oppervlakteklassen 14
4.2.1 Klasse B1, B2 en B9 14
4.2.2 Beoordelingsaspecten voor B1 en B2 15
4.2.3 Oppervlakteklasse B9 17
4.3 Indeling geprofileerd en/of betonoppervlak met textuur 17
4.4 Hoekafwerking 18
4.5 Afwerking centerpensparing 18
4.6 Patroon plaatnaden 19
4.7 Patroon centerpensparingen 19
4.8 Samenstelling beton 19
4.9 Afwerkzijde 20
5 Eisen aan materialen 20
5.1 Bekistingsmateriaal 20
5.2 Profiel-/vellinglatten 20
5.3 Ontkistingsmiddel 20
5.4 Afstandhouders 21
5.5 Beton 21
5.5.1 Algemeen 21
5.5.2 Grijswaarde 21
5.5.3 Kleurtint 22
5.5.4 Samenstelling in verband met schoonbeton 22
6 Uitvoering 23
6.1 Ontkistingsmiddel 23
6.2 Bekisting 23
6.2.1 Algemeen 23
6.2.2 Wijze van bekisten 23
6.2.3 Centerpensparingen 24
6.2.4 Naden 24
6.2.5 Afstandhouders 24
6.2.6 Wapening 24
6.3 Storten 24
6.4 Ontkisten 24
6.5 Afwerking en bewerking 25
6.6 Nabehandeling 25
6.7 Opslag en transport 25
7 Keuring en controle 25
7.1 Beoordelingsmethoden algemeen 25
7.1.1 Vormen van beoordeling 25
7.1.2 Visueel waarnemen 25
SBRCURnet
5
7.1.3 Visueel waarnemen met referentie 27
7.1.4 Meten 27
7.1.5 Corrigerende maatregelen 27
7.2 Keuringscriterium 27
7.3 Beoordelingsaspecten, visueel 27
7.3.1 Variatie in grijstint (B1 en B2) 27
7.3.2 Kleurverschil (gepigmenteerd beton) 28
7.3.3 Overige aspecten, visueel waarnemen 28
7.4 Beoordelingsaspecten, visueel en meten 28
7.5 Beoordelingsaspecten, meten 29
7.5.1 Plaat-, elementnaden en bramen 29
7.5.2 Vlakheid (onder rei) 29
7.5.3 Grindnesten 29
7.5.4 Onvolledige vulling, dichtheid 29
7.5.5 Scheuren 29
7.5.6 Voegwijdtevariatie 30
8 Herstel van onvolkomenheden 30
8.1 Algemeen 30
8.2 Esthetisch repareren 30
8.3 Esthetisch afwerken 30
8.3.1 Schuren 30
8.3.2 Sponsen 30
8.3.3 Verzegelen (lasuren) 31
Titels van vermelde normen en Aanbevelingen 31
Literatuur 32
Bijlage A Effecten op grijstint betonoppervlak (informatief) 33
Bijlage B Invloedsfactoren op het uiterlijk van een betonoppervlak (informatief) 35
Bijlage C Houden plaatmateriaal als bekisting voor schoonbeton (informatief) 37
Bijlage D Systeembekisting voor schoonbeton (informatief) 39
Bijlage E Vervuiling, verwering en onderhoud (informatief) 41
Bijlage F Controlelijst projectspecificatie schoonbeton (informatief) 42
Bijlage G Aanduiding betonoppervlakken en bijbehorende tekenafspraken (informatief) 47
Bijlage H Bepaling aanwezigheid vlekkenveroorzakende ijzer- en vanadiumverbindingen (normatief) 50
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
6
Het v e rv aar dig en v a n b eto nco nstruc tie s
B eva t a lgem ene eis en t.b .v . bor ging van cons tr u ctie ve v e ilighei d, duur zaam heid en uite rlijk
NEN -E N 13670
aanduiding volgens
tabel F4 van
NEN-EN 13670 eg a le afw erk in g sp ecia le afw erk in gen basis a fw erk in g
n orm ale a fw erk in g
N EN 8670
Kla sse A Kla sse B Kla sse C
beto n
s tand aard
( m aat afw ijk in gen
)
schoon beto n m et b ijz on dere es th etis ch e
e is e n aan het b eto n opperv la k
( m aat afw ijk in gen e n e sth etis che asp ecten )
b eto n
z o n der
e sth etis ch e
e is e n
CUR-A anbeveling
100
Kla sse B1 K la sse B2 K la sse B9
bekis t o ppe rv la k
g la d
b esch re ve n
k la sse
h og e e is e n
b ekis t o ppe rv la k
g la d
b esch re ve n
k la sse
z eer h og e eis en b
ekis t o ppe rv la k
n ie t- b ekis t o ppe rv la k
v rije ke uze
eis en
p ro je cts p ecifie k
i nvullen
gep refa bric eer d
e n
t e r plaat se
g estor t
g ep refa bric eer d gep refa bric eer d
e n
t e r plaat se g esto rt
1 Onderwerp en toepassingsgebied
Deze CUR-Aanbeveling geeft definities, classificaties en eisen voor de s\
pecificatie en de beoordeling
van schoonbeton.
Deze CUR-Aanbeveling is te gebruiken bij zowel in het werk gestort beton als geprefabriceerd beton dat
in het zicht blijft en waarbij hoge esthetische eisen worden gesteld aan het betonoppervlak, hoger dan
bijvoorbeeld de standaardklasse A uit NEN 8670.
De Aanbeveling kan worden toegepast als invulling van de klasse B volgens NEN 8670.
Figuur 1 Relatie tussen normatieve documenten met criteria voor het betonoppervla\
k met positie van de op-
pervlakteklassen B1, B2 en B9 voor schoonbeton
Opmerking
Het is van groot belang dat (esthetische) eisen aan schoonbeton vooraf worden overeengekomen tus-
sen belanghebbende partijen. Esthetische eisen bepalen onder meer de wijze van uitvoering, de toe
te passen materialen en de kosten. Vroegtijdig overleg over de wensen en een goede specificatie van
het schoonbeton met beoordelingsaspecten en eisen, aangevuld met eventuele monsters, voorkomt
teleurstelling achteraf. Deze CUR-Aanbeveling levert een bijdrage aan het duidelijk kunnen vastleggen
van de wensen. Zo wordt vastgelegd welke aspecten voor de daadwerkelijke uitvoering ten minst\
e
bekend moeten zijn of zijn geregeld en voor welke optionele aspecten dit wenselijk is.
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
7
Opmerking
Eisen aan het uiterlijk zijn gekoppeld aan oppervlakteklassen. Voor niet-geprofileerd beton met een
bekist oppervlak zijn de standaard oppervlakteklassen B1 en B2 opgesteld. Dit sluit aan bij de klassen
B1 en B2 uit de versie van juni 2004. De criteria zijn daarbij echter aa\
ngepast aan nieuwe inzichten.
Opmerking
Nadrukkelijk gaat dit document enkel in op het specificeren van de wensen ten aanzien van het uiter-
lijk. Hoe deze wensen worden vertaald in een concrete betonsamenstelling en wijze van uitvoering is
in algemene zin de vrijheid van de opdrachtnemer (aannemer). Voor een beperkt aantal aspecten zijn
desondanks voorwaarden aan de betonsamenstelling vastgelegd. Dit om duidelijkheid te schepp\
en en
te borgen dat een bepaalde esthetische kwaliteit wordt bereikt (zie 4.8 en 5.5).
2 Termen en definities
2.1 Bekist oppervlak
Het betonoppervlak dat in contact is geweest met bekisting, ook wel kist\
vlak genoemd.
2.2 Betonoppervlak
Het oppervlak dat in de gebruiksfase (bij oplevering) in het zicht kom\
t en waaraan projectspecifieke ei-
sen zijn gesteld.
Toelichting
Het gaat dus om het oppervlak zoals contractueel is overeengekomen tussen opdrachtgever en op-
drachtnemer (de aannemer). Er zijn tussenliggende schakels mogelijk, z\
oals een overeenkomst tussen
aannemer en diens betonleverancier. Het is noodzakelijk ook deze overeenkomsten af te stemmen op
het eindresultaat dat de opdrachtgever wenst.
2.3 Bewerkt oppervlak
Een betonoppervlak, al dan niet met een profilering, dat na verharden van het beton is bewerkt door
bijvoorbeeld wassen, zuren, stralen of polijsten.
2.4 Centerpensparing
In het zicht blijvende centerpendoorgang.
2.5 Elementnaad bekisting
De naad tussen twee elementen van een systeemkist.
Toelichting
Een element van een systeemkist kan zijn samengesteld uit een aantal bekistingplaten (zie bijlage C
en D).
2.6 Esthetisch afwerken
Duurzame nabewerking van een verhard betonoppervlak met als doel dit oppervlak te laten voldoen aan
de overeengekomen eisen ten aanzien van kleur en/of grijstint.
2.7 Esthetisch herstel
Duurzame reparatie van een betonoppervlak dat niet voldoet aan de eisen met het do\
el dit betonop-
pervlak te verbeteren en te laten voldoen aan de overeengekomen eisen.
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
8
2.8 Grijsschakering
Verschillen in grijstint aan het betonoppervlak, samenhangend met het mat\
eriaal beton.
2.9 Inwassen
Zie sponsen.
2.10 Lasuren
Zie verzegelen.
2.11 Monster
Bij een projectspecificatie behorend stuk beton met een betonoppervlak dat verduidelijkt wat in esthe-
tisch opzicht wordt verwacht van het betonoppervlak in het werk.
2.12 Onbewerkt oppervlak
Betonoppervlak, al dan niet met een profilering, dat na verharden verder niet is of wordt nabewerkt.
2.13 Onvolkomenheid
Het niet voldoen aan de gestelde eis bij een bepaald beoordelingsaspect.
2.14 Plaatnaad
Naad tussen twee bekistingsplaten.
2.15 Profilering
Bewust aangebracht reliëf in het betonoppervlak dat eventueel kan worden nabewerkt ten behoeve van
een gewenste textuur.
2.16 Projectspecificatie schoonbeton
De omschrijving waarin door of namens de opdrachtgever is vastgelegd waa\
raan het uiterlijk van een
schoonbetonwerk moet voldoen, eventueel aangevuld met voorwaarden ten aanzien van bijvoorbeeld de
te gebruiken materialen en de wijze van uitvoering.
Toelichting
Onder uiterlijk is ook te verstaan onregelmatigheden in het oppervlak zoals bramen en onvlakheid.
De projectspecificatie schoonbeton maakt doorgaans onderdeel uit van een meer omvattende specifi-
catie van een werk, ook wel bestek genoemd.
2.17 (gewogen) Rijpheid
Een maat voor de ontwikkelde sterkte van het beton, gebaseerd op de relatie tussen verhardingstijd,
temperatuur van het verhardend beton en C -waarde van het bindmiddel.
2.18 Schoonbeton
Beton waarbij esthetische eisen zijn gesteld aan het betonoppervlak.
2.19 Schoonbetonwerk
Alle betononderdelen gezamenlijk die in schoonbeton worden uitgevoerd bij een bouwwerk waarin ten
minste één of meer onderdelen in schoonbeton worden uitgevoerd.
2.20 Schuren
Esthetisch afwerken door schuren met een kunststof mat om verschillen in grijstint te vereffenen.
2.21 Sponsen of inwassen
Esthetisch afwerken van een verhard betonoppervlak met een spons en hoog vloeibare mortel om lucht-
bellen en holten blijvend te vullen of kleur- en grijstintverschillen te\
nivelleren.
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
9
2.22 Stofbinding
Behandeling van het betonoppervlak met het doel dit minder stof te laten\
afgeven.
Toelichting
Stof is in dit verband het vrijkomen van fijn gruis uit de cementmatrix \
onder invloed van fysische
belastingen.
2.23 Textuur
De mate van ruwheid van het betonoppervlak.
2.24 Uiterlijk schoonbeton
Alle aspecten van een betonoppervlak waarvoor in de projectspecificatie beoordelingscriteria en eisen
zijn opgenomen.
2.25 Werkplan schoonbeton
Door of namens de opdrachtnemer uitgewerkt plan voor de uitvoering van s\
choonbetonwerk met als
doel te borgen dat het verlangde betonoppervlak wordt bereikt.
2.26 Verzegelen
Behandeling van het verhard betonoppervlak met een kunstharsgebonden materiaal dat transparant kan
zijn of voorzien van pigment, bijvoorbeeld om de kleur te intensiveren.
Toelichting
Verzegelen leidt doorgaans ook tot een verminderde stofafgifte (stofbinding).
2.27 Vlek
Een ongewenst verschil in kleur of tint aan het oppervlak, veroorzaakt door factoren die geen verband
houden met de eigenschappen van het beton.
Toelichting
Hierbij kan worden gedacht aan vlekken ontstaan door vervuiling van de bekisting of ver\
vuiling tijdens
opslag, transport, montage of afbouwfase.
3 Organisatie en beschrijven
schoonbetonwerk
3.1 Coördinatie schoonbetonwerk
Voor een schoonbetonwerk moet altijd een coördinator schoonbetonwerk worden aangesteld. Voor zo-
ver de coördinatie gedurende de verschillende fasen wordt overgedragen, moet elke coördinator ervoor
zorgen dat zijn opvolger de beschikking krijgt over een compleet dossier en\
alle relevante informatie.
De bevoegdheden van de coördinator schoonbetonwerk moeten zijn vastgelegd in de projectspecifica-
tie.
Opmerking
Voor een goed eindresultaat van een schoonbetonwerk is het van belang dat alle betrokken partijen
elkaar van de juiste informatie voorzien. Tijdig, volledig en bij voortduring. Het bewaken van dit proces
is een belangrijke taak van de coördinator schoonbetonwerk. Deze coördinator kan de ontwerp- en uit-
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
10
opdrachtgeverontwerpfase
projectspecificatie/ bestek
architect
constructeur adviseur
bekisting/ malbetonmortel afwerkingfabrikant
montage opdrachtnemer
uitvoeringsfase
werkplan
coördinatie
schoonbetonwerk
analyse schoonbeton oplevering
voeringsaspecten aan elkaar koppelen en coördineren. Tevens kan deze ervoor zorgen dat de wensen
ten aanzien van het uiterlijk worden vertaald in haalbare eisen, mede gebaseerd op basis van de crite-
ria genoemd in deze CUR-Aanbeveling en/of ervaring. De coördinator schoonbetonwerk speelt een rol
bij het goedkeuren van documenten (werkplan), monsters of proefvakken. In deze CUR-Aanbeveling is
geregeld dat hij deze moet goedkeuren. Het spreekt voor zich dat deze bevoegdheid vastgelegd moet
zijn en wordt afgestemd op de contractuele verhoudingen.
Opmerking
De coördinatie start al bij het vastleggen van de specificaties. Daardoor kan het voorkomen dat de
coördinator schoonbetonwerk wisselt in persoon per fase van het proces. Een coördinator schoonbe-
tonwerk kan een "derde" zijn of een direct bij het werk betrokken persoon zoals een medewerker van
de opdrachtgever, architect of aannemer, waarbij gezorgd wordt voor een goede functiescheiding.
3.2 Startbespreking uitvoering
Het realiseren van schoonbeton vraagt de nodige aandacht en afstemming. Daarom moet voorafgaand
aan de uitvoering van het werk een startbespreking worden gehouden, waaraan alle belanghebbenden
deelnemen. Dit zijn onder meer vertegenwoordigers van de opdrachtgever, de architect, de betonleve-
rancier, de bekistingleverancier en de (hoofd)aannemer.
Figuur 2 Relatie partijen en coördinator schoonbetonwerk
3.3 Opstellen projectspecificatie
De projectspecificatie schoonbeton moet door of namens de opdrachtgever worden opgesteld. De op-
drachtnemer moet zich vergewissen van de aanwezigheid van een projectspecificatie, bijvoorbeeld ten
behoeve van de prijsvorming. In de projectspecificatie moet een aantal aspecten verplicht worden om-
schreven (zie 3.4.1), andere aspecten zijn optioneel.
Eisen aan aspecten die worden benoemd, moeten specifiek genoeg, meet- en controleerbaar als ook
realistisch zijn (haalbaar dan wel maakbaar).
Opmerking
Een projectspecificatie bevat een aantal verplicht op te geven uiterlijke kenm\
erken van het gewenste
schoonbeton. Daarnaast kan de specificatie worden uitgebreid met een aantal optionele kenmerken
aan het uiterlijk indien daaraan behoefte is. Het kan voorkomen dat uiterlijke kenmerken worden vast-
gelegd op basis van monsters, een proefstort of referentieprojecten.
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
11
3.4 Op te nemen in projectspecificatie voor B1 en B2
Opmerking
In deze CUR-Aanbeveling wordt schoonbeton ingedeeld in drie oppervlakteklassen, te weten B1, B2 en
B9. Voor de betekenis hiervan wordt verwezen naar 4.2.
3.4.1 Verplichte onderdelen
De verplicht te specificeren aspecten bij schoonbetonwerk in een klasse B1 en B2 zijn opgenomen in
tabel 1. Indien in de projectspecificatie voor een bepaald aspect geen keuze is gemaakt, beteken\
t dit
automatisch dat de opdrachtnemer vrij is in zijn keuze.
Tabel 1 Altijd op te nemen aspecten in projectspecificatie schoonbetonwerk
Afspraken, aspecten Opmerking, toelichting
1 Coördinator schoonbetonwerk Aanstellen en bevoegdheid afstemmen op contractbe-
palingen.
2 Onderdelen in schoonbeton Er wordt op gewezen dat ook over de hoogte van een
gevel of per bouwdeel verschillend eisen kunnen
gelden aan het betonoppervlak. Daarom moeten de
onderdelen in schoonbeton en de oppervlakteklasse
expliciet worden vermeld in de projectspecificatie en/
of op tekeningen. Bij gebruik van tekeningen moet bij
voorkeur gebruik worden gemaakt van de tekenafspra-
ken zoals opgenomen in de bijlage G.
3 Uitvoeringswijze Aangeven of bovengenoemde onderdelen gerealiseerd
moeten worden in ter plaatse gestort of geprefabri-
ceerd beton, een combinatie of aangeven dat er geen
voorkeur is (vrije keuze).
4 Oppervlakteklasse Opgeven B1 of B2.
Indien afgeweken wordt van de standaardeisen die
behoren bij deze klassen, geldt automatisch B9. Voor
aanvullende eisen behorende bij B1 of B2 wordt
verwezen naar 3.4.2.
5 Vorm van hoeken Baseren op de indeling volgens 4.4. Daarbij moet de
straal en/of schuinte c.q. maat van de vellingkant
worden vermeld.
6 Bekisting, patroon plaatnaden en
centerpensparingen Wel of geen voorgeschreven patroon. Als dit wel is
voorgeschreven het patroon nader omschrijven en
vastleggen, bijvoorbeeld op tekeningen (zie opmer-
king).
7 Afwerken centerpensparingen Keuze opgeven op basis van classificatie volgens 4.5.
8 Afwerken hijsogen en sparingen Nader omschrijven, bijvoorbeeld verdiept, in het vlak.
Aangeven met welk materiaal.
9 Schroef- en spijkergaten Wel of niet toestaan dat deze in het zicht blijven.
Opmerking
Als er geen patroon van plaatnaden is gespecificeerd, wordt de plaats van centerpennen 'opgelegd'
door de bekisting die wordt toegepast. Het niet wensen van centerpensparingen geldt als een gespe\
-
cificeerd patroon.
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
12
Bij een gespecificeerd patroon van plaatnaden is het noodzakelijk rekening te houden met de beper-
kingen van een (systeem)bekisting. Het is in dat geval raadzaam het pa\
troon uit te werken in een
werkplan/werktekening en deze ter beoordeling voor te leggen aan de coördinator schoonbetonwerk.
3.4.2 Optionele aspecten (B1, B2)
Afhankelijk van de vraag of hieraan eisen worden gesteld, moet de projectspecificatie ook ingaan op
aspecten genoemd in tabel 2. Als in de projectspecificatie voor een bepaald aspect geen keuze is ge-
maakt, betekent dit automatisch dat de opdrachtnemer vrij is in zijn keu\
ze.
Tabel 2 Overzicht optioneel op te nemen aspecten in projectspecificatie
Afspraken, aspecten Opmerking, toelichting
1 Schoonbeton, uiterlijk
1.1 Grijstint Bijvoorbeeld gebaseerd op CUR-grijsschaal-beton (zie
opmerking) of op basis van foto's, eerder uitgevoerd
werk (referenties) of een monster.
1.2 Niet-bekiste zijde Gewenste afwerking vastleggen indien afwijkend van
standaard (zie 4.9). Voor opties zie ook bijlage G.
1.3 Op te nemen onderdelen Denk hierbij aan tegels of andere in te storten
onderdelen die in het zicht blijven.
1.4 ProefstortenHet aantal uit te voeren proefstorten (mock-ups),
inclusief afmetingen van te storten elementen. Tevens
moeten het moment van ontkisten en de conditionering
zijn vastgelegd.
2 Bekisting
2.1 Te gebruiken bekistingmateriaal Hout, staal, kunststof.
2.2 Type bekisting Wel of niet toepassen van een systeemkist.
(Indien patroon is voorgeschreven moet het type
bekisting hierop worden afgestemd, zie ook bijlage D.)
2.3 Profiel-/vellinglatten Wel of niet toepassen en zo ja waar, welke vorm,
afmeting en afwerking daarvan (zie 4.4).
2.4 Afstandhouders Toe te passen materiaal / vorm van afstandhouders.
3 Beton, betonspecie,
uitvoering
3.1 Beton, betonspecie Eventuele bijzonderheden ten aanzien van de betonsa-
menstelling (zie 4.8)
3.2 Storten / stortplan Stortnaden (stortonderbrekingen): de locatie en
afwerking daarvan.
Plaats van schijn-, dilatatie- en krimpvoegen.
Moment van ontkisten.
Wijze van afwerken van stortzijden.
3.3 Nabehandelen Wijze van nabehandelen, indien voorkeur voor een
bepaalde techniek (zie 6.6).
4 Overig
4.1 Patroon elementnaden Bij geprefabriceerde elementen patroon van de naden
tussen de elementen en de toegestane variatie in
wijdte van deze naden.
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
13
Opmerking
De CUR-grijsschaal-beton is niet bedoeld om exact een tint in een bepaal\
de schaal te bestellen. Wel
kan de CUR-grijsschaal-beton worden gebruikt om een richting aan te geven. De CUR-grijsschaal is
bedoeld om tintverschillen van het gerealiseerde werk te kunnen beoordelen, waarbij de toelaatbare
bandbreedte afhangt van de overeengekomen klasse B1 of B2 of een vrije keuze (B9).
3.5 Op te nemen in projectspecificatie voor B9
B9 is een klasse schoonbeton waarvoor in deze CUR-Aanbeveling geen eisen\
of grenswaarden zijn
vastgelegd. Dit betekent dat alles wat wordt gewenst, moet zijn vastgelegd in de projectspecificatie.
Uiteraard kunnen daarbij de aspecten genoemd in 3.4 als leidraad worden gehanteerd.
Als onderdeel van de projectspecificatie moet van het te realiseren schoonbetonoppervlak ten minste
een voorbeeld als referentie zijn opgenomen. Bijvoorbeeld door middel van foto's, een verwijzing naar
reeds gerealiseerd werk, dan wel één of meer representatieve monsters die worden overlegd.
Opmerking
Veel voorbeelden van schoonbeton in oppervlakteklasse B9 zijn opgenomen i\
n de publicatie 'Beeld
schoon beton'.
3.6 Opstellen werkplan schoonbeton
Vóór het starten van de uitvoering, moet door de opdrachtnemer een werkplan schoonbet\
on zijn opge-
steld. Dit plan moet ter beoordeling worden voorgelegd aan de coördinator schoonbetonwerk.
In dit plan moet ten minste zijn aangegeven:
? de bij het schoonbetonwerk betrokken partijen en hoe de onderlinge communicatie en afstemming
is geregeld;
? procedures en werkomschrijvingen voor de verschillende fasen van de bouw, zoals tekenwerk, be-
kisten en wapenen, storten, afwerken en nabehandelen. In de procedures moet ook de wijze van
vrijgave zijn beschreven voor de verschillende fasen;
? of het gaat om ter plaatse gestort beton dan wel geprefabriceerde elementen, is ter keuze van de
opdrachtnemer;
? de betonoppervlakken die in schoonbeton moeten zijn uitgevoerd met daarbij de oppervlakteklasse;
? de wijze van bekisten;
? de betonmortelsamenstelling;
? keuringsplannen met goed- en afkeurgrenzen. Daarbij moet zijn vermeld hoe, wanneer en hoe vaak
vastgesteld c.q. bepaald wordt of aan de eisen in de projectspecificatie is voldaan;
? uitvoeringsdetails (stortnaden, voegdetails);
? de wijze waarop en materialen waarmee eventueel corrigerende maatregelen worden genomen bij
afwijkingen ten aanzien van de gestelde eis aan het betonoppervlak.
Vóór de feitelijke start van de uitvoering moet het werkplan schoonbeton door de coördinator schoon-
betonwerk zijn goedgekeurd.
Opmerking
Voor achtergronden bij aspecten die aan de orde zijn bij de uitvoering van schoonbeton, waaronder
een werkplan en stortplan, wordt verwezen naar de publicatie "Uitvoering schoon beton" van het
Gietbouw Centrum. Een voorbeeld werkplan schoonbeton is te vinden zijn o\
p de website van het
Cement&BetonCentrum.
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
14
4 Classificatie schoonbeton
4.1 Algemeen
Bij het opstellen van de projectspecificatie moet bij voorkeur gebruik worden gemaakt van een aantal
standaardindelingen volgens dit hoofdstuk.
4.2 Oppervlakteklassen
4.2.1 Klasse B1, B2 en B9
Schoonbetonwerk wordt in drie oppervlakteklassen onderverdeeld:
B1 Niet-geprofileerd bekist oppervlak, zonder verdere bewerking, van een in het werk gestort beton
of van een geprefabriceerd betonelement.
B2 Niet-geprofileerd bekist oppervlak, zonder verdere bewerking, van een geprefabriceerd betonele-
ment.
De beoordelingsaspecten en bijbehorende eisen zijn voor de oppervlakteklasse B1 en B2 vastgelegd
(zie 4.2.2).
Opmerking
Zonder verdere nabewerking impliceert in dit geval dat het gaat om een glad oppervlak, zijnde het
oorspronkelijk bekist oppervlak. De oppervlakteklassen B1 en B2 dekken het merendeel van de wer-
ken in schoonbeton. Om bijvoorbeeld het zichtbaar zijn van vlekken ten g\
evolg van kalkuitbloei te
verminderen, worden oppervlakken soms licht gestraald. Daarmee komt dit oppervlak te val\
len onder
oppervlakteklasse B9. Stralen zou bijvoorbeeld kunnen leiden tot meer zi\
chtbare luchtbellen aan het
oppervlak dan toegestaan bij B1 of B2.
Bij oppervlakteklasse B9 staat het de opdrachtgever vrij gebruik te make\
n van de criteria onder B1 of
B2, maar moet dit dan expliciet benoemen in de projectspecificatie.
Opmerking
De eisen voor oppervlakteklasse B2 zijn strenger dan voor oppervlakteklasse B1, zie 4.2.2. Beide op-
pervlakteklassen kunnen wel met geprefabriceerd beton worden gerealiseerd. B2 is moeilijk haalbaar
in ter plaatse gestort beton.
B9 Betonoppervlak, niet behorende tot B1 of B2.
De relevante beoordelingsaspecten en toetscriteria zijn niet standaard vastgelegd maar moeten expli-
ciet worden vermeld in de projectspecificatie.
Opmerking
Een oppervlakteklasse B9 betreft dus bijvoorbeeld een betonoppervlak met profiel en/of met textuur
dat in het werk is gestort of is geprefabriceerd. Tot een oppervlakteklasse B9 behoort ook een op B1
of B2 gelijkend beton maar waarbij op één of meer aspecten is afge\
weken van de "standaard" speci-
ficaties voor deze klassen. Denk bijvoorbeeld aan een grotere tolerantie als het gaat om plaatnaden.
Opmerking
De aanduiding B9 is gekozen om daarmee in analogie met bijvoorbeeld best\
eksystematieken aan te
geven dat het gaat om een "vrije" keuze. Hiervoor zijn in deze CUR\
-Aanbeveling dus geen standaard
beoordelingsaspecten en bijbehorende eisen vastgelegd.
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
15
Opmerking
Niet-bekiste oppervlakken zijn niet apart ingedeeld maar zijn te beschouwen als een oppervlak cate-
gorie B9.
4.2.2 Beoordelingsaspecten voor B1 en B2
Voor de klassen B1 en B2 gelden vaste beoordelingsaspecten en eisen. De beoordelingsaspecten en
bijbehorende eisen zijn opgenomen in tabel 3. Voor de klasse B1 is voor de maatafwijkingen (1 t/m 5)
en scheuren (20) onderscheid gemaakt in civiele werken en niet-civiele werken, \
zoals woningbouw,
kantoren of utiliteitsgebouwen.
Tabel 3 Vaste beoordelingsaspecten voor oppervlakteklasse B1 en B2
Beoordelingsaspect Klasse B1Klasse B2
Maatafwijking bekist oppervlak CivielNiet-civiel
1 Plaatnaden ? 2 mm? 2 mm ? 1 mm
2 Elementnaden ? 3 mm? 2 mm ? 1 mm
3 Bramen bij naden ? 3 mm? 2 mm ? 1mm
4 Vlakheid klein oppervlak
gemeten met rei 400 mm ? 2 mm
? 2 mm ? 2 mm
5 Vlakheid groot oppervlak
gemeten met rei 2 m ? 7 mm
? 5 mm ? 2 mm
Betonoppervlak
6 Variatie in grijstint Vallen binnen drie opeenvol-
gende schalen van de
CUR-grijsschaal-betonVallen binnen twee
opeenvolgende schalen
van de CUR-grijsschaal-
beton
7 Luchtbellen
(beide eisen gelden) Niet zichtbaar op 5 meter
afstand
en
? 50 mm
2/dm 2 en ? 1000
mm 2/m 2
Niet zichtbaar op 5
meter afstand
en
? 20 mm
2/dm 2 en ? 300
mm 2/m 2
8 Grindnesten ? 50 mm 2/dm 2 Niet toegestaan
9 Zandstrepen Ten hoogste 1 per 10 m
2 Niet toegestaan
10 Kalkstrepen Niet zichtbaar op 5 meter
afstandZie B1
Betonverwerking
11 Vulling aansluitingen, naden en
hoeken Ten minste 98 %
100 %
12 Aftekening stortonderbrekingen,
stortfront Niet zichtbaar op 5 meter
afstandZie B1
Onvolkomenheden
13 Vlekken Niet zichtbaar op 5 meter
afstandZie B1
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
16
14Roeststrepen, roestvlekken door
oer (pyriet) of andere verontreini-
gingen Niet toegestaan
Zie B1
15 Aftekening roeststrepen ten
gevolge van wapening Niet toegestaan
Zie B1
16 Aftekening wapening Niet zichtbaar op 5 meter
afstandZie B1
17 Aftekening oplegmateriaal
(afdrukken noppen) Niet zichtbaar op 5 meter
afstandNiet toegestaan
18 Aftekening afstandhouders Niet zichtbaar op 5 meter
afstandNiet toegestaan
19 Reparaties, dichtpoetsen
luchtbellen
Aftekening reparaties Toegestaan
Grijstint niet meer dan 1
schaaldeel afwijkend van het
omringende beton.
Geen hoogteverschil tussen
reparatie en direct omringd
beton.
Oppervlaktetextuur
(nagenoeg) gelijk aan
omringend niet gerepareer-
de beton.Zie B1
Zie B1
20 Scheuren (niet gepland) CivielNiet-civiel ? 0,1 mm
Geen eis ? 0,2 mm
Voegen bij geprefabriceerd
beton (geldig voor voegen tot
25 mm)
21 Voegwijdtevariatie tussen
elementen loodrecht op vlak Geen eisen, niet van
toepassingVlakwisseling ten
hoogste 6 mm. Bij
maximaal 10 % van het
oppervlak 8 mm
toegestaan
22 Voegwijdtevariatie tussen
elementen evenwijdig aan vlak Geen eisen, niet van
toepassingVoegbreedtewisseling
ten hoogste +5 of -5
mm ten opzichte van
theoretische maat.
Voegverloop maximaal
5 mm
Toelichting:
Bij 1, 2 en 3 Bedoeld wordt de afwijking loodrecht op het betonoppervlak, dus de mate van uitste-
ken of terugliggen ten opzichte van het betonoppervlak.
Bij 10 Niet bedoeld is de min of meer egale tintverandering door kalkuitbloei (\
wolkvorming).
Bedoeld zijn strepen zoals bij voorbeeld afgebeeld in figuur 2a.
Bij 13 Niet onder vlekken valt de wolkigheid of wolkvorming die van nature in beton kan op-
treden. Als deze wolkvorming beperkt moet blijven kan dit als additionele \
eis worden
overeengekomen.
Bij 14 Roestvlekken door ijzerhoudend toeslagmateriaal (pyriet) zijn nooit vo\
lledig te voorko-
men. De eis dat deze niet mogen ontstaan impliceert dan ook dat er een herstelplicht
ligt bij de opdrachtnemer als deze roestvlekken ondanks alle voorzorgen toch ont-
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
SBRCURnet
17
Aanbeveling 100:2013
staan. Omdat de vlekken kunnen toenemen in de tijd is een afspraak van b\
elang over
de herstelperiode (zie 5.5.4).
Bij 15 Bedoeld wordt hier het beeld dat kan ontstaan als wapening wordt blootgesteld aan regen terwijl de bekisting al is gesteld.
Bij 16 Om aftekening van wapening door ontmenging van de specie te voorkomen is\
het aan te raden de betondekking niet kleiner te kiezen dan 35 mm.
Bij 17 Indien afdrukken niet zijn te voorkomen, zal het oplegmateriaal zo moete\
n worden gepositioneerd dat eventuele afdrukken na montage niet in het zichtvlak vallen.
Bij 20 Niet bedoeld is craquelé dat oppervlakkig is en in een betonoppervlak\
altijd in enige mate kan ontstaan. Door een goede nabehandeling kan de wijdte van de oppervlakki-
ge scheuren beperkt blijven zodat ze niet of nauwelijks zichtbaar zijn in droge omstan-
digheden.
Om op ongewenste plaatsen scheuren anders dan craquelé te voorkomen kan ge-
werkt worden met scheurinleiders. Als op die plaatsen een scheur ontstaat is deze\
voorzien en vormt deze geen onderdeel van dit beoordelingsaspect.
Bij 21 en 22 Betreft de voegen tussen geprefabriceerde betonelementen. Doorgaans zal ook een tolerantie gelden in verband met de maatvoering (zie NEN 2889 en NEN-EN 13670).
In het algemeen kan gesteld worden dat de hier genoemde toleranties aanmerkelijk
strenger kunnen zijn. Er is in deze CUR-Aanbeveling immers geen sprake van \
een to-
lerantie op de elementafmetingen, maar van een tolerantie op de voeg tus\
sen elemen-
ten. Bij een gelijkblijvende voeg is de tolerantie op een element van 1 \
meter even
groot als bij een element van 10 meter.
Het behalen van deze tolerantie is naast maatvastheid van de te plaatsen\
elementen
ook afhankelijk van de maatvastheid van het bouwkundig kader.
Tenslotte wordt erop gewezen dat zo nodig ook afspraken gemaakt moeten worden
over het lijnpatroon van elementnaden (denk daarbij aan een verticaal of horizontaal
doorlopende lijn).
Opmerking
Er wordt op gewezen dat bij een aantal beoordelingsaspecten de eis slechts gehaald kan worden
indien hiermee al rekening wordt gehouden bij het ontwerp en de detaillering van de constructie. Denk
bijvoorbeeld aan scheuren van het beton door verhinderde vervorming.
Figuur 2a Kalkstrepen (10) Figuur 2b WolkvormingFiguur 2c Aftekening roest door
wapening (15)
4.2.3 Oppervlakteklasse B9
Voor de oppervlakteklasse B9 geldt dat er geen vaste beoordelingsaspecten met bijbehorende eisen
zijn vastgelegd. Dit betekent dat alle individuele beoordelingsaspecten en bijbehorende eisen die van
belang zijn, vastgelegd moeten worden in de projectspecificatie. De aspecten zoals opgenomen in
4.2.2 kunnen daarbij als leidraad worden genomen en zo nodig ingeperkt, uitgebreid of voorzien worden
van andere eisen.
4.3 Indeling geprofileerd en/of betonoppervlak met textuur
Indien een profilering of textuur gewenst is moet dit worden overeengekomen. De bedoeling moet een-
duidig zijn beschreven dan wel zijn vastgelegd op basis van referentieprojecten of monsters.
18
Opmerking
Een profiel of textuur kan worden gerealiseerd door de vorm en textuur van de bekisting of door een
bewerking van het betonoppervlak. Daarbij is een grote variatie in uiterlijke verschijningsvormen mo-
gelijk (zie bijvoorbeeld de publicatie 'Beeld schoon beton').
4.4 Hoekafwerking
Hoekafwerkingen (H) worden ingedeeld op basis van tabel 4.
Tabel 4 Indeling op basis van hoekafwerking (H = hoekafwerking)
Type Omschrijving CodeOmschrijving Voorbeeld
Hoekafwerking (H)
H1haaks
H2rond H2-yy = straal afronding in mm H2-30 afgrond,
straal 30 mm
H3schuin (45
o) H3-y y = diepte hoek in mm H3-50 schuin,
diepte 50 mm
H9vrije keuze nader omschrijven
Figuur 3a Voorbeeld type H1 Figuur 3b Voorbeeld type H3
4.5 Afwerking centerpensparing
Op basis van de wijze van afwerken van de centerpensparing wordt onderscheid gemaakt in de klassen
CN en CA die weer verder zijn onderverdeeld. CN is een afwerking zonder gebruik van mortel. CA is een
afwerking met mortelvulling. De klassen zijn weergegeven in tabel 5.
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
19
Tabel 5 Indeling op basis van afwerking centerpensparingen
Aan-
dui-
ding Om-
schrij- ving Code
Omschrijving
CN Niet
afge-
werkt
met
mortel CN1
Geen nadere afwerking, open
CN2RVS conus ingestort, met inwendig schroefdraad
CN3 Stalen moer verdiept, met inwendige schroefdraad
CN4 Kunststof dop, verdiept
CN5 RVS plaat, in betonvlak, gelijmd op mortelvulling
CN9 Vrije keuze, nader omschrijven
CA Afge-
werkt
met
mortel CA1
Mortelvulling vlak
CA2-yMortelvulling verdiept Y diepte in mm
opgeven
CA3-y Mortelvulling hol Y diepte holling in mm
opgeven
CA4 Mortelvulling met opgelegd rozet
CA9 Vrije keuze, nader omschrijven
4.6 Patroon plaatnaden
Onderscheid wordt gemaakt in:
? PP1: betonoppervlak met een gespecificeerd patroon van plaatnaden;
? PP9: betonoppervlak zonder een gespecificeerd patroon van plaatnaden.
Wanneer een gespecificeerd patroon gewenst is, moet dit patroon eenduidig worden beschreven in de
projectspecificatie en/of op tekening worden vastgelegd.
4.7 Patroon centerpensparingen
Onderscheid wordt gemaakt in:
? PC1: betonoppervlak met een gespecificeerd patroon centerpensparingen;
? PC9: betonoppervlak zonder een gespecificeerd patroon centerpensparingen.
In het geval een gespecificeerd patroon is gewenst, moet dit patroon eenduidig worden beschreven in
de projectspecificatie en/of op tekening worden vastgelegd. Als geen centerpensparingen zichtbaar
mogen zijn moet dit worden beschouwd als een gespecificeerd patroon.
4.8 Samenstelling beton
De betonsamenstelling is een vrije keuze. Enkel voor de hoeveelheid fijn\
materiaal en het toeslagmate-
riaal zijn eisen opgenomen in deze CUR-Aanbeveling.
Het voorschrijven van een specifieke betonsamenstelling kan conflicteren met eisen die aan het beton-
oppervlak zijn gesteld ten aanzien van grijstint, kleur of toelaatbare variatie daarin. Daarom geldt dat
indien een samenstelling is voorgeschreven, het resultaat ten aanzien van de grijstint of kleur verkregen
met deze voorgeschreven samenstelling maatgevend is voor hetgeen geaccepteerd moet worden ten
aanzien van grijstint of kleur.
Er wordt van uitgegaan dat het gewenste schoonbetonwerk in B1 en B2 is te realiseren met de gebrui-
kelijke bindmiddelen en toeslagmaterialen.
Als gekozen wordt voor een beton met een bijzondere cementsoort, bijzonder toeslagmateriaal, bijzon-
dere vulstoffen en/of pigmenten, moet dit in de projectspecificatie expliciet worden vermeld.
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
20
Opmerking
Bijzondere cementsoorten zijn bijvoorbeeld wit of terra-achtig cement. Bijzonder toeslagmater\
iaal is
bijvoorbeeld graniet of basalt. Bijzondere vulstoffen zijn bijvoorbeeld silica-fume, vliegas of steenmeel.
Gebruik van bijzondere cementen, toeslagmateriaal, vulstoffen en pigmenten heeft invloed op de prijs
van het beton.
Opmerking
Het te gebruiken cement bepaalt, samen met het toeslagmateriaal, eventue\
le vulstoffen of pigmenten
en de water-bindmiddelfactor de grijstint of kleur van het beton.
Opmerking
Met vliegas als vulstof in schoonbeton zijn wisselende ervaringen opgeda\
an. De kans bestaat dat de
variatie in grijstint toeneemt. Steenmeel heeft dit effect veel minder. Overigens wordt de optredende
variatie bij vliegas sterk bepaald door de kwaliteit van de vliegas, met\
name het koolstofgehalte. Dit
gehalte moet zo laag mogelijk zijn.
4.9 Afwerkzijde
De gestelde beoordelingsaspecten en eisen voor B1 en B2 gelden voor de zichtzijde met een\
bekist
oppervlak. Voor de afwerkzijde moeten de beoordelingsaspecten en bijbehorende eisen worden over-
eengekomen (is te beschouwen als oppervlakteklasse B9). Wordt niets overeengekomen, dan geldt
spanen van het oppervlak als de te hanteren wijze van afwerken voor de afwerkzijde. Hierbij mogen
lichte spaanslagen zichtbaar zijn.
Opmerking
Voor vormen van afwerking zie bijlage G.
5 Eisen aan materialen
5.1 Bekistingsmateriaal
Hout voor bekistingsmateriaal moet voorzien zijn van een coating om vochtopname aan de betonzijde
te voorkomen, tenzij vochtopname noodzakelijk is voor het verkrijgen van\
de gewenste textuur.
Triplex moet voldoen aan CUR-Aanbeveling 47 en ten minste enkelzijdig zij\
n voorzien zijn van een coa-
ting van ten minste 120 gr/m
2.
De toe te passen bekistingmaterialen moeten een nagenoeg gelijke vochtab\
sorptie bezitten. De vocht-
zwelling van bekistingsdelen ten opzichte van de situatie net voor het s\
torten mag niet meer bedragen
dan 5 %, gemeten in het plaatvlak.
5.2 Profiel-/vellinglatten
Profiel- of vellinglatten moeten een zodanige vorm bezitten dat ontkisten \
kan plaatsvinden zonder be-
schadiging van het betonoppervlak.
5.3 Ontkistingsmiddel
Het toe te passen ontkistingsmiddel moet zijn afgestemd op het absorptievermogen van het bekistings-
materiaal. Het middel mag niet leiden tot vlekken in het betonoppervlak.\
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
21
5.4 Afstandhouders
Afstandhouders moeten zodanig van samenstelling en vorm zijn dat ze niet\
leiden tot een aftekening aan
het betonoppervlak. De kleur van afstandhouders moet zijn afgestemd op d\
e kleur van het betonopper-
vlak. Afstandhouders mogen de bekisting niet beschadigen.
Opmerking
Geadviseerd wordt cementgebonden afstandhouders toe te passen met een ronde kop en voorzien
van een dubbele kunststof wapeningsklem. Een gering contactvlak met het \
bekistingsoppervlak draagt
bij aan het niet zichtbaar zijn.
Opmerking
Bij geprefabriceerd beton vervaardigd met zelfverdichtend beton gaat de voorkeur uit naar het ophan-
gen van de wapening in de mal zodat afstandhouders net vrij zijn van de \
bekisting om aftekening te
voorkomen of niet nodig zijn.
5.5 Beton
5.5.1 Algemeen
Een betonmengsel moet zodanig worden samengesteld dat de betonmortel goed transporteerbaar en
verwerkbaar is. De opdrachtnemer is vrij om te kiezen voor mechanisch ve\
rdichten of voor zelfverdich-
tend beton, tenzij in de projectspecificatie anders is bepaald.
Opmerking
Een zelfverdichtende mortel is hoog vloeibaar en wordt in de bekisting gegoten, zonder dat trillen
noodzakelijk is. De uitgangspunten voor deze techniek zijn beschreven in CUR-Aanbeveling 93.
De keuze tussen te verdichten of zelfverdichtend beton is afhankelijk van vakmanschap en ervaring.
Het is bij ter plaatse gestort beton daarom niet raadzaam om in de projectspecificatie/bestek altijd uit
te gaan van zelfverdichtend beton bij het maken van een schoonbetonwerk.
5.5.2 Grijswaarde
Indien een betonoppervlak in een specifieke grijstint wordt gewenst, moet de bandbreedte waarbinnen
deze mag variëren zijn vastgelegd, bijvoorbeeld op basis van de CUR-grijsschaal-beton, \
en overeen-
stemmen met de eisen in de projectspecificatie.
Opmerking
De CUR-grijsschaal-beton is bedoeld voor het beoordelen van tintverschillen binnen een gerealiseerd
betonoppervlak. Indien de CUR-grijsschaal-beton wordt gebruikt voor het voorschrijven van een be-
paalde grijstint geldt dat deze tint in de praktijk enigszins kan afwijk\
en. Er is dus een onderscheid te
maken tussen een toelaatbare variatie bij een opgegeven tint en een toelaatbare variatie in de tint
van het gerealiseerde werk. Voor de oppervlakteklassen B1 en B2 is de bandbreedte voor dit laatste
vastgelegd (beoordeling variatie in grijstint van een gerealiseerd betonoppervlak). Deze bandbreedte
geldt zowel voor het tintverschil tussen betonelementen of bouwdelen bij\
ter plaatse gestort beton
als voor het tintverschil binnen een element of bouwdeel. Dit wijkt af v\
an CUR-Aanbeveling 100 uit
2004. Een zekere mate van grijsschakering binnen een betonoppervlak, aangeduid met wolk\
igheid of
wolkvorming, is inherent aan beton.
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
22
Opmerking
De grijstinten II tot en met VI kunnen met de gebruikelijke bindmiddelen\
en vulstoffen worden gereali-
seerd (zie 4.8). De grijstinten I en VII vereisen een aangepast betonmengsel.
5.5.3 Kleurtint
Wanneer beton met een specifieke kleur anders dan de natuurlijke grijstin\
t wordt gewenst, moet in de
projectspecificatie zijn opgenomen met welke grondstoffen deze kleur te bereiken is.
Voor het feitelijk vaststellen van de kleur, alsmede voor het vastleggen van de toelaatbare afwijkingen
daarop, moeten monsters worden gemaakt, dan wel moet gebruik worden gemaakt van foto's of moet
verwezen worden naar eerder uitgevoerd werk.
Het aantal te overleggen monsters moet in de projectspecificatie zijn vermeld. Elk monster moet ten
minste een A4-formaat bezitten of rond van vorm zijn met een diameter van ten minste 300 mm, tenzij
in de projectspecificatie andere maten zijn vastgelegd. De stortrichting moet overeenkomen met de
stortrichting in het werk.
Rekening moet worden gehouden met mogelijke effecten op het uiterlijk van monsters als met kleine
hoeveelheden beton wordt gewerkt in vergelijking met de hoeveelheid die in het werk wordt toegepast.
Het uiterlijk van het betonoppervlak van de te vervaardigen monsters moet in ieder geval representatief
zijn voor het uiterlijk van het betonoppervlak dat wordt nagestreefd.
Gemarkeerd moet worden welk monster of welke monsters als referentie gaan gelden en welke mon-
sters de toelaatbare bandbreedte bepalen.
De gemarkeerde monsters moeten worden bewaard onder condities die zo veel mogelijk vergelijkbaar
zijn met het beton in het werk, tot het moment dat overeenstemming is bereikt over het verkregen re-
sultaat in het werk.
Opmerking
Als er geen referenties zijn aangegeven kan het voor het kunnen vastleggen van de 'uit\
erste grenzen'
noodzakelijk zijn diverse monsters te vervaardigen waaruit de bandbreedte wordt bepaald.
5.5.4 Samenstelling in verband met schoonbeton
Het gehalte aan fijn materiaal in de betonspecie met een korrelgrootte kleiner dan of gelijk aan 0,250
mm moet ten minste 160 l/m
3 bedragen. Bij het samenstellen van het betonmengsel moet rekening
worden gehouden met het effect van een hoger gehalte fijn materiaal op de verwerkbaarheid.
Opmerking
Een hoog aandeel fijn draagt bij aan een egale tint van het betonoppervl\
ak. Door het effect op de
verwerkbaarheid is een hoog fijngehalte bij lage consistenties vaak lastig in verband met de uitvoering.
De ondergrens is daarom gelegd op 160 l/m
3. Voor consistentieklassen F4 en F5 is een hoger gehalte
fijn materiaal wel mogelijk en daarom aan te bevelen (bijvoorbeeld 170 of zelfs 180 l/m 3).
Ten aanzien van het toeslagmateriaal geldt:
? Toeslagmateriaal mag bij oplevering en gedurende een periode van 2 jaar daarna, niet leiden tot
roestvlekken in het betonoppervlak of het ontstaan van holten (pop-outs) in het oppervlak.
? De vlekkenindex, bepaald volgens bijlage H, mag ten hoogste 20 bedragen.\
? Secundaire toeslagmaterialen zoals beton-, metselwerk- of menggranulaat mogen nie\
t worden toe-
gepast.
Opmerking
Zand en riviergrind zal nooit geheel vrij zijn van ijzerhoudende of zwellende bestandd\
elen, al verschilt
het aantal van deze bestanddelen wel per winplaats. Bij gebruik van zand\
en riviergrind is dus nooit
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
23
geheel uit te sluiten dat roestvlekken ontstaan. De eis met betrekking tot roestvlekken en holten
(pop-outs) is dan ook te beschouwen als een verplichting van de opdrac\
htnemer tot esthetisch herstel
indien roestvlekken en holten ontstaan. Producenten van schoonbeton behoren kritisch te zijn op de
winlocatie van het te gebruiken toeslagmateriaal.
Het optreden van roestvlekken is tijdsgebonden. Daarom is er een termijn gekoppeld aan de eis van
optreden van roestvlekken of holten.
Opmerking
Op dit moment levert het in Nederland beschikbare of aangeboden secundair toeslagmateriaal nog
te veel problemen op bij toepassing in schoonbeton. In de toekomst is het gebruik \
van dergelijke toe-
slagmaterialen niet uit te sluiten. Uiteraard staat het de opdrachtgever vrij om van de eis ten aanzien
van het toepassen van secundair materiaal af te wijken en in de projectspecificatie anders te bepalen.
Nadrukkelijk wordt daarbij vermeld dat toepassen kan conflicteren met eisen die zijn gesteld aan het
uiterlijk van het betonoppervlak.
Pigmenten moeten voldoen aan NEN-EN 12878.
Opmerking
Het kleurbehoud van een pigment is een belangrijk aandachtspunt. Het ver\
dient aanbeveling hierover
informatie in te winnen bij de leverancier.
6 Uitvoering
6.1 Ontkistingsmiddel
Vloeibare bekistingsmiddelen moeten gelijkmatig en in dunne lagen worden aangebracht op de beton-
zijde van de bekisting.
Opmerking
Geadviseerd wordt bij liggend werk geen bekistingsolie toe te passen, onder meer om aft\
ekening van
roestwater aan het oppervlak van het te storten beton zo veel mogelijk te voorkomen.
6.2 Bekisting
6.2.1 Algemeen
De toe te passen bekisting moet voldoende sterk, stabiel en stijf zijn, \
zodat kan worden voldaan aan de
eisen ten aanzien van maatafwijkingen.
6.2.2 Wijze van bekisten
Bij tweezijdig schoon werk moet de meest belangrijke zichtzijde worden uitgevoerd als stelkist en de
andere zijde als sluitkist. Bij met name buitenwanden in combinatie met damwa\
ndconstructies zal dit
echter niet altijd mogelijk zijn.
Welke zijde het meest belangrijk is moet worden vastgelegd in de projectspecificatie.
Bij rechthoekige kolombekisting moet vooraf worden overeengekomen op welke hoek de sluitnaad
wordt geplaatst.
Bij ronde kolombekisting moet vooraf worden overeengekomen waar de sluitnaden zich moeten bevin-
den.
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
24
6.2.3 Centerpensparingen
Indien geen aftekening van centerpensparingen is toegestaan, moeten de horizontale bekistingdrukken
door schoren of afstempeling tegen de bekistingconstructie worden opgevangen.
Centerpennen moeten zodanig zijn aangedraaid dat lekkage van betonspecie\
ter plaatse van de center-
penverbinding niet kan optreden. Het goed aangedraaid zijn en blijven van centerpennen moet ook tij\
-
dens het storten worden gecontroleerd.
6.2.4 Naden
Bekistingselementen moeten goed tegen elkaar aansluiten om lekkage via d\
e naden te voorkomen. Ter
plaatse van naden tussen bekistingsplaten moeten voorzieningen zijn aangebracht om lekkage van
specie te voorkomen.
6.2.5 Afstandhouders
Afstandhouders moeten tijdens het sluiten van de kist en/of tijdens het \
storten zijn gefixeerd om ver-
plaatsing te voorkomen.
Opmerking
Verschuiven van afstandhouders bij het sluiten van de kist of het storten draagt bij aan het zichtbaar
zijn van de afstandhouder of de locatie van de afstandhouder in het scho\
onbeton oppervlak.
6.2.6 Wapening
Aftekening van wapening aan het betonoppervlak door roestsporen op de kist moet worden voorkomen.
Wapening moet daartoe tegen regenbelasting worden beschermd zodra deze omgeven wordt door be-
kisting of er moeten andere maatregelen worden genomen, zoals het reinigen van de bekisting voor het
storten.
De betondekking op de wapening moet zodanig zijn gekozen dat de wapening\
zich niet op het betonop-
pervlak aftekent als gevolg van ontmenging van de betonspecie.
Opmerking
Om reinigen van de bekisting vóór het storten van beton eenvoudiger te maken is te overwegen geen
bekistingsolie aan te brengen op de liggende bekisting.
Opmerking
In het algemeen zal een betondekking van ten minste 35 mm er voor zorgen dat geen aftekening
ontstaat aan het betonoppervlak door ontmenging van de betonspecie. Deze\
betondekking staat los
van dekkingseisen in bijvoorbeeld NEN-EN 1992-1-1 of NEN-EN 13369.
6.3 Storten
Met het storten van beton mag niet eerder worden begonnen dan nadat de bekisting en wapening is
vrijgegeven door de coördinator schoonbetonwerk of dat voldaan is aan de procedure voor het storten
van beton zoals omschreven in het werkplan schoonbeton.
6.4 Ontkisten
Ontkisten moet plaatsvinden op het tijdstip dat is genoemd in de projectspecificatie, dan wel het tijdstip
dat wordt genoemd in het werkplan schoonbeton.
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
25
Opmerking
Het tijdstip van ontkisten kan van invloed zijn op het uiterlijk. Geadvi\
seerd wordt dan ook zo veel mo-
gelijk uit te gaan van gelijke verhardingscondities en gelijke ontkistingstijdstippen.
6.5 Afwerking en bewerking
Naden in beton moeten worden afgewerkt overeenkomstig de projectspecificatie schoonbeton.
Afwerken en bewerken van het betonoppervlak mag:
? niet resulteren in gebreken die van invloed zijn op de duurzaamheid van het beton, zoals scheuren;
? niet leiden tot niet-bedoelde uiterlijke effecten, zoals bijvoorbeeld olievlekken.
6.6 Nabehandeling
De duur van de nabehandeling moet ten minste voldaan aan nabehandelingsk\
lasse 3 volgens NEN-EN
13670.
Toelichting
Voor schoonbeton is nabehandelen met een nabehandelingsmiddel (curing co\
mpound) of het afdekken
met folie niet wenselijk. Bij niet egaal aanbrengen van een nabehandelingsmiddel kan tint- of kleurver-
schil ontstaan. Afdekken met folie kan leiden tot kalkvlekken.
6.7 Opslag en transport
De wijze van opslag en transport mag er niet toe leiden dat niet meer wordt of kan worden voldaan aan
de eisen die zijn gesteld aan het schoonbeton in de projectspecificatie. In het bijzonder is daarbij te
denken aan vlekken en kalkstrepen.
Toelichting
Aandacht wordt gevraagd voor het beschermen van het betonoppervlak tegen regenbelasting om kalk-
uitbloei te beperken. Een methode daarbij kan zijn het oppervlak te hydr\
ofoberen. Aandacht verdient
verder de wijze waarop elementen worden vervoerd of tijdelijk opgeslagen. Bijvoorbeeld door geen
(absorberend) opleg- of afsteunmaterialen op de zichtzijden toe te passen.
7 Keuring en controle
7.1 Beoordelingsmethoden algemeen
7.1.1 Vormen van beoordeling
De volgende beoordelingsmethoden worden onderscheiden:
? beoordelen van het betonoppervlak door visueel waarnemen en het toetsen van d\
e waarneming aan
de gestelde eisen, al dan niet met gebruik van referentievlakken, monsters of de CUR-grijsschaal-
beton;
? beoordelen van het betonoppervlak door meten en toetsen van de meetresultaten aan de gestelde
eisen;
? een combinatie van visueel waarnemen en meten, waarna het resultaat wordt getoetst aan de ge-
stelde eisen.
7.1.2 Visueel waarnemen
De beoordeling door visueel waarnemen moet bij voorkeur worden uitgevoerd bij diffuus licht (geen di-
recte zonbestraling of strijklicht) op een winddroog oppervlak. Hierbij moet rekening worden gehouden
met aspecten die de visuele waarneming beïnvloeden zoals: structuur- \
en textuurverschillen, de lichtin-
val (geveloriëntatie) en aanwezigheid van (gekleurde) objecten in de omgeving. Als een beoordeling niet
wordt uitgevoerd bij diffuus licht of een winddroog oppervlak en dit leidt tot afkeur, moet deze beoorde-
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
26
ling worden herhaald bij diffuus licht en een winddroog oppervlak. De beoordeling onder deze omstan-
digheden is dan bepalend.
Opmerking
De waarneming van tint wordt beïnvloed door het vochtgehalte van het betonoppervlak. Wanden die
haaks op elkaar staan kunnen een afwijkende tint te zien geven terwijl z\
ij feitelijk toch gelijk van tint zijn.
De beoordeling van het schoonbeton moet plaatsvinden bij of voorafgaand aan de o\
pneming ten be-
hoeve van de oplevering, tenzij in de projectspecificatie een andere termijn is genoemd.
In het geval de aannemer geprefabriceerde betonelementen betrekt van een derde, moeten deze par-
tijen onderling afspraken maken over het moment van overdracht en keuring. Hetzelfde geldt bij ter
plaatse gestort beton indien de aannemer de uitvoering ervan heeft opgedragen aan derden.
De in deze CUR-Aanbeveling gegeven keuringscriteria hebben betrekking op het eindresultaat maar zijn ook
te gebruiken voor het onderling afspreken van criteria voor de (tussentijdse) beoordeling tussen twee of
meer betrokken partijen anders dan tussen opdrachtgever en opdrachtnemer van het schoonbet\
onwerk.
Opmerking
In verband met de bouwtijd van het gehele bouwwerk kan het wenselijk zij\
n om het schoonbeton of
delen daarvan tussentijds op te nemen. Tijdens de verdere (af)bouw kan het namelijk beschadigd of
vervuild raken.
Als beoordelingsafstand moet worden aangehouden 5 meter tot het te beoordelen betonoppervlak.
Daarbij moet bij voorkeur haaks op het betonoppervlak worden beoordeeld, tenzij een andere afstand is
vermeld in de projectspecificatie. Indien het betreffende beoordelingsaspect daarbij niet is waar te ne-
men, geldt voor de beoordelingsaspecten die alleen visueel worden beoordeeld, dat het betonoppervlak
geacht wordt te voldoen.
Indien het beoordelingsaspect wordt beoordeeld door visueel waarnemen en door opmeten, moet aan
beide bijbehorende eisen worden voldaan. Is dit niet het geval dan geldt afkeur.
Opmerking
Afkeur houdt niet per definitie afkeur in van het gehele schoonbetonwerk. De gelegenheid moet wor-
den geboden voor herstelmaatregelen.
Voor de beoordelingsaspecten die worden beoordeeld door visueel waarnemen wordt voor de klasse B1
en B2 verwezen naar tabel 3.
De omvang of planning van een schoonbetonwerk kan betekenen dat over een\
lange periode schoonbe-
ton wordt vervaardigd. Daardoor kan sprake zijn van afwijkingen in de grijstint van het oppervlak d\
oor
verandering van de grondstoffen gedurende deze periode. Tenzij in de projectspecificatie anders is
bepaald, moet ook dan voldaan worden aan de bandbreedte in grijstint behorende bij de overeengeko-
men klasse B1, B2 of B9.
Opmerking
Een eis stellen aan het gebruik van dezelfde partij grondstoffen voor het gehele schoonbetonwerk
betekent dan dat de producent veel grondstoffen op voorraad moet nemen. Logistiek is dit niet altijd
mogelijk. Daarom is dit niet verplicht gesteld. Bovendien, ook al zou het plaatsvinden\
, dan is een exact
gelijke tint niet te garanderen over langere productieperioden vanwege mogelijk afwijkende tempera-
turen, omstandigheden van verharden en opslagtijden.
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
27
7.1.3 Visueel waarnemen met referentie
De beoordeling moet plaatsvinden door visuele waarneming volgens 7.1.2, waarbij \
het gerealiseerde
betonoppervlak wordt vergeleken met foto's, referentieprojecten of monsters.
7.1.4 Meten
De maatafwijkingen in het vlak of uit het vlak van het te beoordelen betonoppervlak moeten worden
gemeten met een schuifmaat, wig of meetklokje, tot op 0,25 mm nauwkeurig\
.
De scheurwijdte moet tot op 0,05 mm nauwkeurig worden bepaald met een scheurenloep. Voor een
indicatie van de scheurwijdte mag gebruik worden gemaakt van een scheurenkaartje.
Bij beoordelingsaspecten waar eisen zijn gesteld in oppervlakken per oppervlak mo\
et het totaal aan
oppervlakte van de onvolkomenheden worden opgemeten binnen een vakgrootte die behoort bij de eis.
Voor de beoordelingsaspecten die worden beoordeeld door meten wordt voor de klasse B1 en B2 ver-
wezen naar tabel 3.
7.1.5 Corrigerende maatregelen
Wanneer eisen worden overschreden, moet de opdrachtnemer ten minste één maal in de gelegenheid
worden gesteld corrigerende maatregelen uit te voeren. De voorgenomen maatregelen moeten ter be-
oordeling worden voorgelegd aan de coördinator schoonbetonwerk. Alvorens een maatregel toe te
passen op het gehele betonoppervlak of een deel daarvan moet een proef worden opgezet op een door
opdrachtnemer en coördinator schoonbetonwerk aan te wijzen oppervlak.
Uitvoering mag eerst plaatsvinden nadat de coördinator schoonbetonwerk goedkeuring heeft gegeven
aan de opgezette proef.
Na het nemen van corrigerende maatregelen moet opnieuw worden beoordeeld of aan de gestelde ei-
sen wordt voldaan.
Opmerking
Voorbeelden van corrigerende maatregelen zijn omschreven in hoofdstuk 8 van deze CUR-Aanbeveling.
7.2 Keuringscriterium
In 7.3 is voor beoordelingsaspecten de methode van beoordelen omschreven. Om vast te stellen of
wordt voldaan aan de gestelde eis, wordt verwezen naar de eisen die voor B1 en B2 zijn vastgelegd in
tabel 3 en voor B9 in de projectspecificatie moeten zijn opgenomen.
7.3 Beoordelingsaspecten, visueel
7.3.1 Variatie in grijstint (B1 en B2)
Een verschil in grijstint van het betonoppervlak van niet gepigmenteerd beton moet worden bepaald
door visueel waarnemen volgens 7.1.2. De waarnemingen moeten worden vergeleken met de CUR-
grijsschaal-beton.
Opmerking
De grijstint van een betonoppervlak wordt onder meer beïnvloed door het vochtgehalte. Daardoor
speelt ook de luchtvochtigheid op het moment van beoordelen een rol. Lichtinval beïnvloedt de waar-
genomen tint. Loodrecht of schuin op elkaar geplaatste vlakken hebben daardoor per definitie een
afwijkende tint. De CUR-grijsschaal-beton gaat uit van een bepaalde tint\
van het betonoppervlak.
Tintverschil van reparaties en vullingen van centerpensparingen met het omringende betonop\
pervlak
moet worden bepaald op een ouderdom van de reparatie of vulling van ten minste 28 dagen.
SBRCURnet
Aanbeveling 100:2013
28
Aantal bepalingen
Per hoofdoriëntatie en bouwdeel, of ten minste op die vlakken waarover twijfel bestaat, moet op ten
minste drie "donkere" en drie "lichte" plaatsen de grijstint worden bepaald. De bandbreedte tussen de
donkere en lichte gedeelten moet worden bepaald op basis van de CUR-grijsschaal-beton.
Het bovenstaande geldt uiteraard voor vlakken die eenzelfde tint moeten hebben volgens de projectspe-
cificatie.
Opmerking
Hoofdoriëntaties zijn bijvoorbeeld, voorgevel, zijgevel, achtergevel, vloer, plafond, wand, oost, west,
noord, zuid.
7.3.2 Kleurverschil (gepigmenteerd beton)
Kleurverschil van gepigmenteerd beton moet voor vlakken die eenzelfde kleur moeten hebben worden
beoordeeld door visueel waarnemen volgens 7.1.2. De waargenomen kleur moet worden vergeleken
met de goedgekeurde monsters (zie 5.5.3).
Indien geen monsters beschikbaar zijn maar gebruik wordt gemaakt van foto's of referentieprojecten
moet de methode van beoordelen nader worden overeengekomen.
Aantal bepalingen
Per hoofdoriëntatie en bouwdeel, of ten minste op die vlakken waarover twijfel bestaat, moet op ten
minste drie "donkere" en drie "lichte" plaatsen de kleur worden bepaald. De bandbreedte in kleur moet
worden bepaald en getoetst op basis van de monsters (zie 5
Reacties